Tekstweergave van GA-1938_MB025_13067
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Mei
1938
AMSTELODAMUM
dat
de
meerderheid
van
den
Raad
„te
conservatief
’
was
om
het
bewuste
voorstel
aan
te
nemen.
Zooals
wij
boven
reeds
opmerkten
is
er
hier
geen
sprake
van
het
al
of
niet
conservatief
zijn
der
Zes-
en
dertigen,
doch
het
ging
hier
in
eerste
en
laatste
instantie
om
een
kwestie
van
financieele
politiek,
van
gemeentelijk
financieel
beleid.
Omdat
men
geen
ander
middel
kon
vinden,
om
den
Getijdenzangers
het
hun
i.c.
verschuldigde
loon
uitte
betalen,
wilde
men
dien
last
op
de
stad
afwentelen.
En
daarvoor
zij
hadden
er
alle
reden
voor
schrokken
de
Zes-
en
dertigen
terug
en
besloten
zij
het
te
laten
~by
doude
maniere”.
Uit
de
geschiedenis
der
stadsschool
en
van
het
onderwijs
vóór
de
alteratie
welke
wij
elders
uitvoeriger
hopen
te
behandelen
weten
wij,
met
hoeveel
financieele
zorgen
en
moeilijkheden
het
stadsbestuur
ook
en
vooral
inde
2e
helft
der
16e
eeuw
had
te
kampen,
om
haar
scho(o)l(en)
in
stand
en
op
peil
te
houden.
Het
is
dus
volkomen
begrijpelijk,
dat
de
Vroedschap
slechts
om
hoogst
gewichtige
redenen
ertoe
zou
kunnen
besluiten
de
op
haar
drukkende
schoollasten
nog
zwaarder
te
maken.
En
dergelijk
zwaar
-
wichtige
redenen
waren
hier
o.i.
niet
aanwezig,
wijl
het
slechts
ging
om
enkele
kerkelijke
diensten
op
twee
dagen
inde
week,
welke
bovendien
nog
meermalen
vervielen
als
dooreen
hoogen
feestdag
het
zingen
van
votiefmissen
volgens
de
rubrieken
der
liturgie
niet
geoorloofd
was.
Het
kan
misschien
verwondering
wekken
dat,
terwijl
reeds
sinds
jaren
her
deze
kerkelijke
diensten
door
de
scholieren
werden
verricht,
eerst
thans
door
den
rector
der
school
dienaangaande
bezwaar
werd
gemaakt
in
verband
met
het
schoolverzuim
der
kinderen.
Doch
dit
moeten
wij
ongetwijfeld
verklaren
uit
den
nieuwen
toestand,
welke
was
ontstaan
door
de
vereeniging
der
beide
parochie-scholen
tot
één
hoofd
-
school,
welke
was
gevestigd
bij
de
Nieuwe
Kerk,
welke
vereeniging
in
het
begin
van
1556
haar
beslag
had
gekregen.
Voor
de
scholieren
van
de
Nieuwe
Zijde
had
dit
geen
verandering
medegebracht,
doch
die
van
de
Oude
Zijde
waren
tengevolge
daarvan
verder
van
hun
parochiekerk
verwijderd,
zoodat
dus
voor
hen
het
schoolverzuim
wegens
de
verplichte
deelneming
aan
deze
kerkelijke
diensten
niet
onaanzienlijk
grooter
was
geworden.
Wij
vermoeden
dan
ook,
dat
het
bezwaar
van
den
rector
hoofdzakelijk,
zoo
niet
uitsluitend,
betrekking
zal
hebben
gehad
op
laatstgenoemde
scholieren.
En
dit
zal
o.i.
een
reden
temeer
geweest
zijn
voor
de
Vroedschap
om
het
verzoek
van
den
rector
af
te
wijzen,
wijl
het
belang
vaneen
betrekkelijk
klein
aantal
scholieren
huns
inziens
geen
voldoende
motief
was,
om
de
stad
de
aan
het
voorstel
verbonden
financieele
lasten
op
te
leggen.
Hoogst
merkwaardig
is
in
verband
met
dit
laatste
het
feit,
dat
inde
Vroedschaps
-
resolutie
van
31
December
1555,
waarbij
besloten
was
tot
samenvoeging
der
beide
parochiescholen,
eenzelfde
bezwaar
reeds
in
het
midden
was
gebracht.
De
Vroedschap
geeft
daarin
te
kennen,
dat
het
haar
„oerbaer
dochte
een
schoele
te
stellen
nyet
jegenstaende
dat
de
choersanghers
(van
de
Oude
Zijde
n.1.)
te
vorder
zouden
moeten
gaen
naeder
kercke
”.
Daartegenover
stelt
de
Vroedschap
met
nadruk
„de
commoditeyt
ende
tvoerdeel
dwelck
vuyt
een
schoele
zoude
spruyten”.
En
om
aan
dit
bezwaar
voor
de
koorzangers
van
de
Oude
Zijde
tegemoet
te
komen
bepaalt
dan
de
Vroedschap,
dat
men
in
het
vervolg
30
of
40
scholieren,
die
als
kerkzangertjes
dienst
deden,
beschikbaar
zal
stellen
voor
de
kerkelijke
diensten
en
die
ook
vrijstelling
van
onderwijs
zouden
krijgen
om
inden
namiddag
of
vooravond
het
Lof
te
helpen
zingen.
Ter
Gouw
meent
ten
overvloede
nog,
dat
dit
Raadsbesluit
mogelijk
de
oorzaak
is
geweest
van
’t
afscheid
des
rectors
bij
expiratie
van
den
termijn,
waartoe
hij
zich
verbonden
had.
Wijl
Ter
Gouw
voor
deze
veronderstelling
geen
enkel
bewijs
aanvoert,
kunnen
wij
volstaan
met
van
zijn
meening
in
deze
niet
meer
dan
nota
te
nemen.
Tenslotte
vestigen
wij
nog
de
aandacht
op
een
noot,
welke
Ter
Gouw
aan
het
eind
van
zijn
boven
weergegeven
citaat
aan
den
voet
der
bladzijde
toevoegt.
Hij
zegt
n.l.
het
volgende:
Bij
Wagenaar
t.a.p.
leest
men
het
tegenovergestelde,
maar
hij
heeft
zich
vergist”.
Inderdaad
heeft
Wagenaar
(dl.
11,
blz.
373)
deze
resolutie
al
67