Tekstweergave van GA-1938_MB025_13064
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
April
1938
HET
HUIS
HALVEMAANSTEEG—BINNEN
AMSTEL.
Het
volgend
adres
is
dd.
25
Maart
door
ons
Bestuur
verzonden:
Aan
Burgemeester
en
Wethouders
van
Amsterdam.
Edelachtbare
Heeren,
In
verband
met
de
voorgenomen
verbreeding
van
de
Halvemaansteeg,
is
bij
de
besprekingen
inde
gemeenteraadsvergadering
van
16
Februari
jl.
ruimschoots
aandacht
geschonken
aan
de
bouwkunstige
waarde
van
het
huis
op
den
westelijken
hoek
van
Halvemaansteeg
en
Binnen
Amstel
en
op
een
pleidooi
tot
sparing
van
dit
belangrijk
specimen
van
17e
eeuwsche
bouwkunst,
heeft
de
wethouder
van
publieke
werken
toegezegd,
dat
nader
overleg
zou
worden
gepleegd
met
de
commissie
van
bijstand
voor
deze
aangelegenheden.
Ue
gevoerde
discussie
heeft
algemeen
de
aandacht
getrokken,
omdat
het
daarbij
ging
om
een
op
de
monumentenlijst
geplaatst
perceel,
dat
aan
de
gemeente
in
eigendom
toebehoort
en
er
geen
precedenten
zijn,
die
aan
de
overheid
den
weg
kunnen
wijzen
bij
het
bepalen
van
haar
houding,
wanneer
de
behoefte
om
tot
slooping
over
te
gaan
in
conflict
zou
komen
met
de
voorzorgen,
waarmede
zij
zelve
belangrjke
bouwwerken
heeft
omringd.
Bij
alle
erkenning
nu
van
de
geruststellende
strekking,
die
de
woorden
van
den
wethouder
in
het
onderhavige
geval
hebben
gehad,
meent
het
bestuur
van
het
genootschap
Amstelodamum
daarin
toch
een
wending
te
speuren,
die
aanleiding
zou
kunnen
geven
tot
de
gevolgtrekking,
dat
de
overheid
aan
de
monumenten
-
verordening
vooral
rechten
kan
ontleenen
tot
slooping
van
haar
in
eigendom
toebehoorende
belangrijke
bouwwerken
en
niet,
dat
zij
daarin
een
belemmering
van
haar
bewegingsvrijheid
moet
erkennen.
De
wethouder
toch
uitte
zich
volgens
het
verslag
van
de
gemeenteraadszitting
(Gemeenteblad,
afd.
2,
p.
114)
aldus:
„Ook
indien
niet
Amsterdam
de
eigenaar
van
het
bewuste
perceel
aan
de
„Halvemaansteeg
zou
zijn,
doch
een
particulier,
zou
de
Monumenten
-
,,verordening
toegepast
moeten
worden,
welke
Burgemeester
en
Wethouders
„de
bevoegdheid
verleent,
vergunning
tot
afbraak
of
verbouwing
van
„perceelen,
welke
op
de
Monumentenlijst
staan,
te
geven,
na
het
advies
„van
de
Schoonheidscommissie
te
hebben
ingewonnen.
Dit
voorschrift
„geldt
uiteraard
zoowel
voor
perceelen
welke
in
het
bezit
zijn
van
parti
-
culieren,
als
voor
perceelen
van
de
Gemeente.
In
het
onderhavige
geval
„beteekent
het
dus,
dat,
wanneer
het
noodig
blijkt,
Burgemeester
en
„Wethouders
van
de
hun
inde
Monumentenverordening
gegeven
bevoegd
-
heid
gebruik
zullen
maken”.
Wel
verre
van
aan
te
nemen,
dat
het
werkelijk
de
bedoeling
van
den
wethouder
is
geweest,
aldus
de
verordening
alleen
ten
voordeele
van
het
gemeentebestuur
uitte
leggen,
moeten
ondergeteekenden
bekennen,
dat
het
hun
liever
was
geweest,
wanneer
het
accent
inde
kenschetsing
door
den
wethouder
anders
was
gelegd
en
daarbij
de
nadruk
was
gevallen
op
de
groote
moreele
verantwoordelijkheid,
die
zij
der
overheid
oplaadt
in
gevallen
waar
overwegingen
tot
afbraak
opkomen
ten
aanzien
van
gemeente-eigendom,
dat
op
de
monumentenlijst
voorkomt.
De
monumentenverordening
heeft
inde
eerste
plaats
de
bedoeling
monumenten
van
geschiedenis
en
kunst
met
voorzorgen
te
omgeven.
Op
het
onderhavige
geval
toegepast,
moet
dit
ertoe
leiden,
dat
opzettelijk
worde
gestreefd
naar
een
oplossing
van
de
verbreeding
van
de
Halvemaansteeg,
die
niet
indruischt
tegen
de
gedachte,
die
aan
de
monumentenverordening
ten
grondslag
ligt.
Het
is
dan
ook
met
een
verzoek
in
dezen
geest,
dat
ondergeteekenden
thans
eerbiedig
tot
U
komen.
Met
de
meeste
hoogachting,
Het
Bestuur
van
het
Genootschap
Amstelodamum:
(w.g.)
J.
Th.
Boelen,
2e
Voorzitter.
Jhr.
dr.
P.
J.
van
Winter,
Secretaris.
64