Tekstweergave van GA-1938_MB025_13056

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM April 1988 Van deskundige zijde werd mij een schets met omschrijving van het wapen van het Pluis Wasa toegezonden. De schets beeld ik hierbij af; de omschrijving luidde als volgt: „een zilveren schuinbalk op een blauw en rood geschuind veld en over alles heen een gouden vaas”. Vergelijkt men echter het wapen van Wasa met het hartschild op den steen, dan is er, bij veel overeenkomst, toch nog wel afwijking op te merken. Kwalijk zal men de figuur op het hartschild als een gouden vaas kunnen qualificeeren, maar des - niettemin frappeert het zeer, dat zij de schuine balk gemeen hebben. Ik hel er dan ook sterk toe over, dat in het hartschild wel degelijk het wapen van Wasa moet worden gezien; mogelijk heeft de beeldhouwer, werkende naar een weinig duidelijke afbeelding, deze niet begrepen en er maar wat van gemaakt. De vraag, hoe dit ZAveedsche wapen in het Corvershof is terecht gekomen, moge al niet geheel zijn op te lossen, eenige aanduiding is er \\ T el. Want van Mr. Jan Corver, die met zijn vrouw, Sara Maria Trip, dezen hof inde jaren 1721 —1723 stichtte, moge ons al geen Zweedsche relaties bekend zijn, vair zijn vrouw zijn zij dit wel. Want zij was de achterkleindochter van den vermaarden „ijzerkoning” Elias Trip, die uitgebreide bezittingen in Zweden had. Zijn naam leeft voort in dien van het overbekende „Trippenhuis” aan den Kloveniersburgwal, dat door Justus Vingboons voor de gebroeders Trip werd ontworpen en waarvan de schoorsteenen, die den vorm van mortieren hebben, de herinnering levendig houden aan dit ver - maarde koopmansgeslacht. Gaarne dank ik ten slotte allen, die mij met verschillende inlichtingen van dienst zijn geweest. Niet in het minst hen, die in het wapen dat van het koninkrijk Zweden herkenden; zij, die dachten, er het wapen vaneen Hollandsche familie in te moeten zien, zullen het mij niet euvel duiden, dat ik in die richting niet verder heb gezocht. C. Visser De redactie brengt hartelijk dank aan den heer Visser voor alle moeite, Avelke hij zich in deze wel heeft willen geven. DE DIMEHOEK-STRAAT. Inden driehoek, welke gevormd wordt door de Palmgracht, het einde der Brouwers - gracht en het begin der Lynbaansgracht, ligt de straat, die op elke dezer drie grachten uitkomt en alzoo aan hare ligging haren naam ontleent. Naar het grondplan behoort dit stadsgedeelte tot de vergrooting van 1613, doch deze uithoek is eerst veel later bebouwd en volbouwd geworden. Melchior Fokkens zegt daarvan: „Deze hoek aan ’t end der Brouwersgraft was noch een poel, of stinckendt moeras, en had zoo lange jaren gelegen. In ’t jaar 1648 wierden de erven daar van Stads - wegen verkoft, en is deze hoek al voort betimmert in ’t jaar 1650 en 1651. De Driehoekstraat al voort daaraan, in ’t jaar 1654 en 1659 de leste huizen. De Nieuwe Braak of Palmgraft is al betimmert inde jaren 1647 en 1648”. De meeste woningen zijn tamelijk oud, en sommige daarvan vertoonen de eigenaardig - heid, welke men ook in andere buurten onzer stad kan aantreffen, dat de steenen stoep bereikt moet worden dooreen op de straat vooruitstekend houten trapje. Zoo schreef J. F. Gebhard Jr. bij eender 100 stadsgezichten van L. W. R. Wenckebach. Waarom wij hieraan herinneren? Omdat de Driehoekstraat, dat aardig, klein - burgerlijk, oud-Amsterdamsch straatje, van typischen vorm, in het uiterste puntje van de Jordaan gelegen, op verdwijnen staat. De meeste huisjes dragen het bekende bordje, dat hun doodvonnis beteekent: „onbewoonbaar verklaarde woning”, en de sloopers zijn al druk bezig. Het straatje bestaat eigenlijk uit drie deelen, of liever drie pooten, die in het midden samenkomen, en naar de drie genoemde grachten uitgaan. Wie dat origineele stukje Jordaan nog eens wil zien, moet zich haasten. Misschien is het zelfs al heelemaal verdwenen als dit blad verschenen is. 56