Tekstweergave van GA-1938_MB025_13053
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
April
1938
AMSTELODAMUM
Boedels
te
Amsterdam
te
wenden,
maar
Woronin
wees
dat
voorstel
van
de
hand
en
eischte
betaling.
Toen
stelde
Houtman
den
Rus
voor,
hem
een
bedrag
te
betalen,
gelijkstaande
met
het
aandeel
van
Roelants
in
het
schip,
maar
Woronin
weigerde
hiermede
genoegen
te
nemen
en
bleef
aandringen
op
de
betaling
van
het
geheele
bedrag.
Aangezien
Houtman
er
weinig
voor
voelde,
de
aanzienlijke
schuld
van
A.
Roelants
aan
Woronin
te
betalen
en
de
overige
reeders,
die
te
Amsterdam
Woonden,
er
evenmin
iets
voor
voelden,
liet
Woronin
in
1675
weer
beslag
op
het
schip
leggen.
Nu
hield
hij
het
schip
vast
en
weigerde
het
vrij
te
laten
zoolang
hem
de
schuld
van
Roelants
niet
betaald
was.
De
reeders
wendden
zich
daarop
tot
de
regeering
in
Den
Haag
met
het
verzoek,
diplomatieke
stappen
te
Moskou
te
doen.
De
Staten-Generaal
besloten
voor
de
belangen
van
de
Amsterdamsche
reeders
en
vooral
voor
die
van
Adolf
Houtman,
die
in
Rusland
woonde
en
er
groote
zaken
dreef,
op
te
komen
en
schreven
den
boven
vermelden
brief
aan
den
tsaar.
Na
een
overzicht
te
hebben
gegeven
van
het
geval
en
er
op
gewezen
te
hebben,
dat
Woronin
zich
tot
de
Kamer
der
Desolate
Boedels
te
Amsterdam
had
moeten
wenden
(de
Staten-Generaal
deden
dat
pro
forma:
zij
begrepen
heel
goed,
dat
Moskou
geen
genoegen
met
die
verklaring
zou
nemen,
omdat
het
gelijk
zou
staan
met
het
op
-
geven
van
de
geheele
vordering
van
Woronin),
gaven
de
Staten
te
kennen,
dat
de
reeders
bereid
waren
met
Woronin
een
minnelijke
schikking
te
treffen;
de
Staten
verzochten
den
tsaar,
Woronin
te
gelasten
zijn
overdreven
eischen
te
matigen
en
met
Houtman
een
redelijke
overeenkomst
aan
te
gaan.
Tegelijkertijd
droegen
de
Staten-Generaal
hun
gezant
(K.
van
Klenck)
op,
al
het
mogelijke
te
doen
om
den
strijd
bij
te
leggen.
De
gezant,
zelf
Amsterdammer,
een
koopman
die
groote
belangen
in
Rusland
had,
was
persoonlijk
met
Houtman
bevriend.
Hij
werd
door
Houtman
onmiddellijk
na
zijn
komst
in
Rusland
op
de
hoogte
gebracht
van
het
geval.
Van
Klenck
kende
de
Russische
toestanden
en
begreep,
dat
langs
den
diplomatieken
weg
weinig
te
bereiken
was.
Hij
trachtte
daarom
reeds
te
Archangel
de
zaak
dooreen
minnelijke
schikking
te
regelen,
doch
zonder
succes.
Te
Moskou
zette
hij
zijn
pogingen
in
deze
richting
voort.
Daar
hij,
als
gezant,
aan
zekere
regels
gebonden
was,
riep
hij
de
hulp
van
den
Amsterdammer
Winius
in,
die
in
Moskou
translateur
van
den
tsaar
was
geworden
en
er
een
belangrijke
positie
bekleedde.
Winius
moest
in
opdracht
van
het
Moscovisch
departement
v
an
buitenlandsche
zaken
den
Nederlandschen
gezant
vaak
bezoeken;
hij
heeft
verschillende
opdrachten
van
dien
gezant
(waaronder
sommige
van
zeer
delicaten
aard)
uitgevoerd.
Op
verzoek
van
Van
Klenck
stelde
hij
zich
in
verbinding
met
Woronin
en
trachtte
den
Russischen
koopman
te
bewegen
op
de
redelijke
voorstellen
van
Houtman
in
te
gaan,
maar
Woronin
bleef
op
zijn
stuk
staan.
In
het,,V
erbael
van
Iv.
van
Klenck
vinden
wij
eenige
aanteekeningen
over
de
besprekingen
met
Winius
betreffende
de
zaak
Woronin
1
).
Nu
en
dan
werd
de
gezant
wanhopig
en
dacht,
dat
al
zijn
pogingen
zouden
stranden
op
de
hardnekkige
weigering
van
W
oronin,
die
het
volle
pond
bleef
eischen
en
zich
tegen
elke
minnelijke
schikking
verzette,
Waardoor
hem
slechts
een
klein
gedeelte
van
zijn
vordering
zou
toegewezen
worden.
Ten
slotte
lukte
het
Winius
den
crediteur
te
bewegen,
de
beslissing
aan
een
paar
arbiters
over
te
laten.
Het
is
mogelijk,
dat
de
Russische
overheid
daarbij
een
zekere
rol
gespeeld
had
en
Woronin
te
verstaan
gegeven
had,
dat
hij
zijn
onverzoenlijke
houding
moest
opgeven.
Hoe
dan
ook,
K.
van
Klenck
kon
aan
de
Staten-Generaal
schrijven
2
):
„.
.
.Eijndelijck
sijn
parthijen
door
mijne
groote
instantie
en
persuasie
soo
verre
gebracht,
dat
sij
haer
questie
aen
de
uijtspraeck
van
twee
Heeren
ncffens
b
Eenige
interessante
mededeelingen
over
de
rol
van
Winius
bij
de
besprekingen
met
W
oronin
vinden
wij
in
het
bekende
boek
„Historisch
Verhael
of
Beschrijving
van
de
Voyagie,
gedaen
°nder
de
suite
van
den
Heere
Koenraad
van
Klenck”,
Amsterdam,
1677.
Ook
in
het
boek
Van
A.
M.
Lowjagin,
„Posoljstwo
Koenraada
van
Klenka”,
Petersburg
1900,
zijn
eenige
mede
-
heelingen
over
deze
aangelegenheid
te
vinden.
“)
Brief
van
den
gezant
aan
de
Staten-Generaal
van
20
Mei
1676,
„Verbael
,
p.
500.
53