Tekstweergave van GA-1938_MB025_13052
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELQDAMUM
April
1938
mij
dus
zonder
nader
onderzoek
ter
plaatse
wel
tot
de
overtuiging
gerechtigd,
dat
de
hier
bedoelde
gevelsteen
al
ettelijke
jaren
tevoren
was
verdwenen
en
in
ieder
geval
ten
gevolge
van
de
saneering
van
Marken
[1930,
’3l]
niet
meer
bestond.
Men
stelle
zich
dus
mijn
verbazing
voor,
toen
ik
juist
dezen
gevelsteen
den
eenigen
inde
heele
straat
nog
ter
aangeduide
plaatse
nr.
72
—100
aantrof
(men
zie
de
afb.),
weliswaar
niet
in
het
perceel,
waarvoor
hij
oorspronkelijk
was
bestemd,
maar
herplaatst
ineen,
zeker
tientallen
van
jaren
oud,
fabrieksgebouw,
met
het
opschrift:
De
eerste
steen
gelegt/
door
Anna..
Maria
/
Paasschen
....
Dag/
Den
14
...
April/
17.
.
.86/
De
Beyen
korf
(1.P.H.).
Zoo
hebben
wij
een
tweeden
gevelsteen
met
de
voorstelling
vaneen
bijenkorf
herwonnen;
over
eenige
andere
latente
gevelsteenen
hoop
ik
bij
een
volgende
gelegenheid
een
mededeeling
te
doen.
Amsterdam.
M.
Boas.
EEN
LASTIGE
CREDITEUR.
Onder
de
aangelegenheden,
welke
Koenraad
van
Klenck
tijdens
zijn
gezantschap
te
Moskou
in
1675
—-1676
moest
trachten
te
regelen,
bevond
zich
de
strijd
tusschen
den
Amsterdamschen
koopman
Adolf
Houtman
en
den
Russischen
gostj
(groot
koopman,
die
bepaalde
voorrechten
genoot
en
voor
den
staat
zekere
werkzaam
-
heden
verrichten
moest)
Wladimir
Woronin
om
een,
op
verzoek
van
dezen
laatste,
in
beslag
genomen
Amsterdamsch
schip.
De
gostj
Woronin
dreef
handel
op
Holland
en
was
hier
te
lande
geen
onbekende.
In
het
antwoord
van
de
Moscovische
regeering
op
eender
proposities
van
K.
van
Klenck
'j
vinden
wijde
volgende
mededeeling:
„..
.ende
in
het
voorleeden
ISOsten
jaer
(d.
w.
z.
1672)
heeft
sijnne
Zaersse
Mas-t
in
eenen
brieff
aen
Haere
Ho.
Mo.
de
Heeren
Staeten
geschreeven,
dat
sij
Haeren
capiteijn
Pieter
de
Sitter,
die
door
ordre
van
Haere
Ho.
Mo.
met
sijne
Zaersse
Mast-s
goosten
ofte
hoofse
coojilieden
Thomas
Kellerman
en
Wolodimer
Voronin,
nae
Archangel
gesonden
was
.
..”.
Hieruit
volgt
dus,
dat
Woronin
en
Kellerman,
op
bevel
van
de
Staten
Generaal,
op
een
Nederlandsch
oorlogsschip
naar
Archangel
werden
vervoerd.
Het
geval,
dat
wij
hier
willen
bespreken,
komt
op
het
volgende
neer
2
).
Woronin
deed
veel
zaken
met
den
Amsterdamschen
koopman
Abraham
Roelants,
dien
hij
als
solvabel
beschouwde
en
wien
hij
veel
crediet
verleende.
Roelants
was
echter
niet
zoo
solvabel,
als
Woronin
dacht;
in
1672
werd
hij
op
verzoek
van
zijn
crediteurs
failliet
verklaard,
zijn
boedel
werd
door
de
~Caemer
van
de
desolaete
boedels”
te
Amsterdam
„aengeslaegen”,
de
opbrengst
werd
onder
de
crediteurs
verdeeld.
Woronin
was
natuurlijk
niet
in
staat
zich
tot
de
Amsterdamsche
overheid
te
wenden,
omdat
een
dergelijke
stap
onder
de
toenmalige
omstandigheden
eenige
jaren
zou
hebben
geduurd
en
hem
niets
kon
opleveren:
de
boedel
was
immers
intusschen
reeds
verdeeld.
Toen
heeft
Woronin
het
volgende
bedacht.
Hij
wist,
dat
Abraham
Roelants
o.
a.
een
aandeel
(n.
Vl6
part)
had
in
het
schip
~De
Propheet
Daniël”.
Toen
dat
schip,
onder
bevel
van
den
Amsterdamschen
schipper
Cornelis
Jacobsen,
in
1674
met
een
lading
naar
Archangel
kwam,
waar
het
een
lading
voor
Amsterdam
moest
halen,
verzocht
Woronin
den
gouverneur
van
Archangel
op
het
schip
beslag
te
leggen,
hetgeen
deze
laatste
ook
deed.
De
Amsterdammer
Adolf
Houtman,
de
aflader
en
medereeder
van
het
schip,
voor
wien
het
aanhouden
van
schip
en
lading
veel
schade
beteekende,
begaf
zich
naar
den
gouverneur,
stelde
zich
persoonlijk
borg
en
verkreeg
toestemming
voor
het
vertrek
van
het
schip.
Hierdoor
trad
Houtman
inde
plaats
van
den
debiteur
Roelants,
hij
moest
dus
de
zaak
met
Woronin
regelen.
Het
bleek
echter,
dat
de
vordering
van
Woronin
op
Roelants
veel
grooter
was
dan
Houtman
gedacht
had.
Houtman
zette
den
Rus
uiteen,
dat
Roelants
geen
aandeel
meer
in
het
schip
had
en
raadde
hem
aan
zich
tot
de
Kamer
der
Desolate
L
)
„Verbael”
van
K.
van
Klenck,
p.
477.
2
)
Zie
den
brief
van
de
Staten
Generaal
aan
den
tsaar,
gedateerd
29
December
1675.
„Verbad'
van
Klenck,
p.
430
—433.
52