Tekstweergave van GA-1938_MB025_13044

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Mrt. 1938 sterdam, zoo innig mooi en tevens zoo krachtig en robuust, dat de beschouwer stil wordt. Zoo begint een begeesterd verslag in De Tijd van 7 Januari j.l. overeen voor - dracht met lichtbeelden, die de heer Eilers op 6 Januari j.l. voor de Amsterdamsche Amateur Fotografen-Vereeniging heeft gehouden. Wij ontleenen er nog het vol - gende aan: En dan zien wijden jongen dag boven het IJ, de zon achter den nevel, die hangt om den Schreierstoren, om de St. Nicolaaskerk. Schier onwezenlijk is de spiegeling in het onbewogen grachtwater, waar wij ook weer de verstarring ondergaan van ingevroren besneeuwde schuiten. Met Eilers’ camera wordt het zelfs voor den best georiënteerden Amsterdammer een volkomen verrassing, wanneer de omgeving van de Oude Kerk wordt verkend, terwijl het kerkgebouw zelf op een gegeven oogenblik op foto en lichtbeeld verrijst in zoo monumentale schoonheid, dat het is, alsof er schellen van de oogen vallen. Amsterdam inden regen, Amsterdam bij avond, Amsterdam in het volle zonnetij; eindeloos is de wisseling van beelden, telkens opnieuw den met dit alles toch vertrouwden toeschouwer verbazend en ontroerend, omdat hij eigenlijk nog niet wist, dat het werkelijk zoo mooi zou zijn. Maar dit verzucht men vooral: waarom wordt Amsterdam zoo misdeeld met sneeuw? Want wat een Breitner en Witsen als een fantasie op hun doeken toover- 44