Tekstweergave van GA-1938_MB025_13037
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Mrt.
1938
AMSTELODAMUM
Hanke
was
veel
meer
een
„Realpolitiker”
dan
Gödecke;
men
moet
in
hem
dan
ook
niet
een
volgeling
van
Weitling,
maar
veeleer
van
Marx
zien.
Hij
was
het,
die
zich
ingevolge
de
taktiek
van
den
laatste,
in
verbinding
stelde
met
oppositioneele
democraten,
in
het
bijzonder
met
den
begaafden
Jan
de
Vries,
den
Amsterdamschen
Eugène
Sue,
die
redacteur
was
van
het
weekblad
De
Hydra.
Het
gevolg
was,
dat
De
Vries
met
lof
in
zijn
courant
begon
te
spreken
over
de
„Vereeniging
tot
zede
-
lijke
beschaving
der
arbeidende
klasse”;
ook
bezocht
De
Vri.es
bijeenkomsten
dei
club.
Zelfs
sloegen
Hanke
en
De
Vries
de
handen
tezamen
bij
een
petitie
ten
gunste
van
de
slachtoffers
bij
een
oproer
inden
zomer
van
1847
te
Groningen,
Harlingen
en
Leeuwarden.
Voor
Hanke
was
dit
slechts
een
herhaling
van
zijn
optreden
te
Parijs.
ir
.
,
Intusschen
zat
de
regeering
niet
stil.
De
artikelen
van
De
Vries
en
de
zoo
even
genoemde
petitie
had
haar
het
gevaar
van
den
toestand
duidelijk
gemaakt.
In
het
begin
van
1848
waren
huiszoekingen
en
verhooren
aan
de
orde
van
den
dag.
Bi]
Gödecke
vond
men
exemplaren
van
de
Volkstribun,
het
in
New-\
ork
uitgegeven
orgaan
van
Weitling,
benevens
een
afschrift
van
het
„Vater
Unser
der
Kommu
-
nisten”,
een
gedicht,
dat
in
1843
in
het
tijdschrift
van
Weitling
Die
junge
Generation
verschenen
was.
Ondanks
de
waakzaamheid
der
autoriteiten,
arriveeide
echtei
op
eender
eerste
dagen
van
Maart
een
honderdtal
exemplaren
van
het
zoo
juist
gedrukte
~
Kommunistisch
Manifest”
van
Marx,
om
onder
de
aanhangers
en
vrienden
der
vereeniging
verdeeld
te
worden.
Het
bevreemdt
ons
thans
niet
meer
te
'ver
-
nemen,
dat
deze
zending
uit
Londen
was
afgezonden.
Evenmin
bevreemdt
het
ons,
dat
Gödecke
later
verklaarde
het
met
den
inhoud
van
genoemd
manifest
vol
-
komen
oneens
te
zijn.
De
gebeurtenissen
volgden
elkander
thans
met
groote
snelheid
op.
In
I
rankrijk
brak
eind
Februari
de
revolutie
uit;
ook
uit
Duitschland
ontving
men
berichten
van
opstandige
bewegingen.
In
Den
Haag
ontwikkelden
zich
op
15
en
16
Maart
naar
aanleiding
van
het
ontslag
van
het
kabinet
straatdemonstraties,
die
ondei
leiding
stonden
van
Van
Bevervoorde.
Nu
meende
Hanke,
dat
voor
hem
ook
de
kans
gekomen
was.
Eerst
begaf
hij
zich
naar
Jan
de
Vries
om
met
dezen
te
over
-
leggen
en
vervolgens
naar
den
drukker
N.
W.
van
Nifterick,
bij
wien
hij
1000
exem
-
plaren
vaneen
dergelijken
oproep
bestelde.
Alle
ambachts-
en
werklieden
werden
daarin
verzocht
zich
voor
een
volksdemonstratie
op
Vrijdag
24
Maart
ten
12
ure
naar
den
Dam
te
begeven,
een
herhaling
dus
van
de
geprojecteerde
demonstratie
van
1
Januari
1847.
Ter
bestemder
ure
waren
echter
voornamelijk
nieuwsgierigen
op
den
Dam
tezamengestroomd.
Jan
de
Vries
had
zich
uit
den
aard
der
zaak
afzijdig
gehouden;
ook
Gödecke
liet
zich
begrijpelijkerwijze
niet
zien.
Alleen
Hanke
was
aanwezig,
doch
deze
trachtte
tevergeefs
een
deputatie
te
doen
kiezen,
die
zich
tot
den
burgemeester
zou
wenden.
Intusschen
kregen
de
slechte
elementen
de
overhand,
men
ging
alom
tot
plundering
over
en
in
plaats
van
Hanke
meldde
zich
als
leider
vaneen
deputatie
bij
den
burgemeester
een
17-jarige
goudsmidsleerling,
Rudolf
Sasse,
bijgenaamd
de
baron
van
het
Rembrandtsplein
(achter
de
oude
Beurs),
aan.
Het
oproer
werd
echter
al
spoedig
met
behulp
van
politie
en
militairen
de
kop
ingedrukt.
Het
schijnt,
dat
zoowel
Van
Bevervoorde
als
De
Vries
achter
de
coulissen
meer
debet
zijn
geweest
aan
de
manipulaties
van
Hanke,
dan
ooit
aan
het
daglicht
is
gekomen.
In
ieder
geval
heeft
eerstgenoemde
in
Februari
1848
met
een
kleermakers
-
gezel,
in
wien
wij
gemakkelijk
Hanke
herkennen,
een
conferentie
over
den
toestand
gehad.
Doch
toen
inden
ochtend
na
het
oproer
de
secretaris
van
Van
Bevervoorde,
P.
F.
F.
Caroli
(vader
van
den
later
zoo
bekenden
Amsterdamschen
advocaat
Mr.
Caroli),
zich
bij
De
Vries
kwam
melden
en
de
boodschap
overbracht,
dat
Van
Bevervoorde
ter
beschikking
van
Dc
Vries
stond,
gaf
laatstgenoemde
een
ont
-
wijkend
antwoord.
De
Vries
was
van
meening,
dat
de
rechte
tijd
nog
niet
was
gekomen.
37