Tekstweergave van GA-1938_MB025_13036

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Mrt. 1938 behoorde tot de oprichters van de „Association démocratique” te Brussel in 1847, waarvan zooals wij zagen Marx vice-voorzitter was. Politieke agitatie te Amsterdam sinds 1846. Beperken wij ons thans tot Amsterdam. Aldaar ontdekt men de eerste sporen van een politieke agitatie onder de arbeiders in October 1846. Deze agitatie werd geleid dooreen zekeren P. J. W. de Vos, kunstschilder en romanschrijver, tevens redacteur vaneen sinds eenige jaren bestaand schendblaadje, genaamd Waar achtige physiologie van Amsterdam, toenmaals wegens een drukpersdelict uitgeweken naar Elten aan den Rijn. Vooral ijverde De Vos in zijn blaadje voor een werkloozendemonstratie op den Dam tegen 1 Januari 1847 en een hongeroptocht naar het Koninklijk Paleis tegen 1 Februari van hetzelfde jaar, die beide echter door gebrek aan belangstelling niet doorgingen. Dan wordt op 14 Februari 1847 dooreen drietal Duitschers, nl. den kleermakersgezel Johann Balthasar Dohl, den houthandelaar Christian Gödecke en den kleermaker Bruggemann, de „Vereeniging tot zedelijke beschaving der arbeidende klasse onder de zinspreuk Alle menschen zijn broeders” opgericht. Dohl was reeds inden herfst van 1846 uit de Engelsche hoofdstad naar Amsterdam overgekomen. Waarschijnlijk heeft hij toen reeds direct aldaar een geheime afdeeling gesticht van den „Bund der Gerechten”, tezamen met beide genoemde Duitschers. Dr. Stein spreekt het vermoeden uit, dat deze afdeeling het orgaan van De Vos als spreektrompet heeft gebruikt, temeer, omdat in dit weekblad sporen zijn te vinden van de strijdmethoden, zoowel van Weitling als van Marx. Toen Dohl zijn zending had volbracht, verdween hij wederom uit Amsterdam; de vereeniging stond daarna onder leiding van den ongeveer 36-jarigen Gödecke en trad sindsdien meer openlijk op. Het is Dr. Stein gelukt een afschrift van de statuten der vereeniging terug te vinden in het Rijks-Archief te ’s-Gravenhage. Zij stemmen vrijwel geheel overeen met de statuten van de Londensche arbeidersvereeniging, waarvan ons de inhoud door de beschrijving van prof. Hildebrand bekend is geworden. Behoeft men nog meer bewijs, dat Dohl door de club te Londen, waar toen nog de aanhangers van Weitling den boventoon voerden, naar Amsterdam is gezonden, om aldaar een afdeeling te stichten? En wij kunnen ons thans ook voorstellen hoe het op de bijeenkomsten der vereeniging, die gehouden werden inde herberg „Het witte kruis” inde Beeren - straat te Amsterdam, toeging: het levendige verhaal van den Marburger hoog - leeraar kan ons tot voorbeeld strekken. Volgens art. 7 der statuten was Duitsch de voertaal inde vereeniging; de voordrachten werden ook in die taal gehouden. Een dier voordrachten verscheen indruk onder den titel „Beknopte schets van den inwendigen toestand des arbeiders”. Gödecke was het type van den revolutionnairen idealist a la Weitling. De Amster - damsche commissaris van politie schrijft ineen rapport, dat „het geheele uiterlijk en ’s mans eenigszins verwilderd oog (hem) nog al vrij wat aanleiding geeft om aan zinsverbijstering te denken”. Aan moed ontbrak het hem geenszins. Zoo richtte hij op 20 Juli 1847 aan den burgemeester Huidekoper het verzoek om hem een stadslokaal af te staan voor het geven van avondlessen en om subsidie voor zijn leerkrachten. Toen hij geen antwoord op zijn verzoek ontving, verlegde hij de bijeenkomsten naar zijn woning inde Pijlsteeg; in het bijzonder wilde hij nl. het alcoholgebruik inde herberg inde Beerenstraat tegengaan. Dit standpunt van Gödecke ontmoette sympathie; zoo is het bekend, dat de kleermakersgezel W. Müller, die in het voorjaar van 1848 voorzitter der vereeniging was, zich vooral wegens dit tegengaan van het gebruik van sterken drank bij de organisatie had aan - gesloten. Een geheel andere figuur dan Gödecke was de kleermakersgezel Karl Hanke, die een tijdlang inde Amsterdamsche vereeniging agitatie heeft gevoerd. In Parijs had deze „gewerkt” onder de Duitsche arbeiders; reeds in 1845 naar Amsterdam gekomen, was hij echter tusschen voorjaar en herfst 1846 wederom ~op reis”. 36