Tekstweergave van GA-1938_MB025_13002
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Jan.
1938
zitten
voor
schoonheid
en
karakter
van
hun
oude
stad,
alle
bevredigingmogelijk
-
heid
missen,
niet
het
minst
voor
hen,
die
persoonlijkheid
en
woning
wenschen
te
doen
harmonieeren.
Natuurlijk
zijn
er
verschillende
argumenten
aan
te
voeren
tegen
het
bewonen
der
oude
huizen
inde
Amsterdamsche
binnenstad,
vooral
omdat
er
zich
de
laatste
tientallen
jaren
omstandigheden
voordeden,
welke
voor
menigeen
beslissend
werden.
Ik
wil
hier
dus
niet
uitvechten,
of
zij,
die
de
Amsterdamsche
grachten
verlieten,
gelijk
of
ongelijk
hadden,
maar
ik
wil
alleen
betoogen,
dat
zij,
juist
om
de
liefde,
waarvan
zij
doen
blijken,
hun
leven
toch
hebben
verarmd.
Trouwens,
het
huidige
geslacht
in
zijn
geheel
staat
anders
tegenover
huis
en
woning
dan
vroeger
het
geval
was.
Wanneer
men
weet,
dat
alleen
ineen
stad
als
Amsterdam
meer
dan
een
kwart
der
bevolking
ten
minste
elk
jaar
verhuist,
dan
begrijpt
men,
welk
een
geringe
rol
de
eigen
woning
per
slot
in
het
leven
van
deze
menschen
vervult.
Alles
is
hier
ook
op
ingesteld.
Bij
de
geboorte
begint
het
reeds.
Wanneer
het
eenigszins
mogelijk
is,
sjreelt
zich
dat
tegenwoordig
af
in
een
kraaminrichting,
dus
buitenshuis.
En
met
het
doodgaan
is
het
precies
eender.
Als
het
even
kan,
brengt
men
den
zieke,
wiens
einde
nadert,
nog
zoo
spoedig
mogelijk
naar
een
ziekenhuis.
Hij
sterft
ineen
vreemd
bed,
ineen
vreemde
omgeving.
Bij
de
verdere
belangrijke
gebeurtenissen
in
het
leven
is
het
net
zoo.
Verloving,
huwelijk,
jubilea,
bij
voorkeur
viert
men
ze
buitenshuis;
daar
recipieert
en
dineert
men,
daar
geeft
men
zijn
partij.
Het
is
dan
ook
waar,
dat
de
moderne
woningen
voor
het
vieren
van
feesten
in
huiselijken
kring
niet
meer
zijn
gebouwd.
De
tijden,
dat
het
huiselijk
leven
met
al
zijn
blije
en
droeve
momenten,
zich
in
de
eigen
woning
samen
trok,
zijn
voorbij.
En
wanneer
men
het
zelf
zoo
nog
heeft
gekend,
blijft
het
een
schoone
4ierinnering;
als
men
het
zelf
nog
zoo
beleven
mag,
is
het
een
uitzonderlijk
geluk.
Want
het
„ouderlijk
huis”
is
in
onze
dagen
tenslotte
een
begrip
geworden;
inden
eigenlijken
zin
des
woords
bestaat
het
niet
meer.
Voor
de
meeste
moderne
groote
en
kleine
menschen
is
het
„ouderlijk
huis”
een
caleidoscoop
van
boven-
en
benedenhuizen,
waar
men
inden
loop
der
jaren
doorheen
trok
en
waarvan
de
inrichting
en
sfeer
evenzoovele
malen
veranderden,
zonder
ooit
een
blijvenden
indruk
na
te
laten.
Het
komt
mij
voor,
dat
al
deze
menschen,
wellicht
onbewust,
een
levensverarming
ondergingen.
Men
kan
niet
dankbaar
genoeg
zijn,
wanneer
men,
geboren
in
het
oude
Amsterdam,
is
opgegroeid
ineen
dier
mooie,
groote
huizen,
zooals
er
gelukkig
nog
vele
staan,
hoog,
strak
en
gesloten,
in
het
hart
van
de
hoofdstad.
Mijn
ouderlijk
huiswas
oud
en
ik
ben
er
blij
om.
Het
zag
uit
op
een
gracht,
het
had
een
smallen,
donkeren,
sierlijk
gekuifden
gevel.
Er
waren
groote,
misschien
sombere
achterkamers,
waar
nog
zoo’n
sfeer
kon
hangen
van
oude
dingen.
Het
had
zware,
bochtige
trappen,
massieve
balkenlagen.
Er
waren
schemerige
zolders
met
een
sterken
geur
van
oud
hout
en
een
geheimzinnige
veelvuldigheid
van
binten,
luiken
en
deuren.
Zóó
was
het,
zóó
leerde
ik
het,
grooter
wordend,
kennen,
ofschoon
toch
steeds
met
een
stille
nieuwsgierigheid
naar
de
geheimen
van
honderden
jaren,
die
weggedoken
schenen
in
donkere
hoeken
en
gaten
en
zich
wellicht
nog
grijpen
lieten.
Het
oude
huis
werd
een
trouwe
gezel,
een
beste
vriend,
wien
je
alles
kon
toevertrouwen,
die
ook
alles
van
je
wist
en
het
zwijgend
bewaarde.
De
oude
muren
waren
de
stille
getuigen
van
je
eerste,
wankele
schreden
op
het
levenspad,
je
eerste
tasten
en
zoeken
naar
richting
en
vorm
inden
ver
-
langens-
en
stemmingschaos
van
je
jonge
ziel.
En
ze
telden
de
jaren
met
je;
stil
goedkeurend
of
stom
verwijtend
volgden
ze
je
wording,
zagen
ze
je
levensdoek
gereed
komen
in
helderheid
van
kleuren,
in
scherpte
van
lijnen,
berekenden
ze
de
kans,
welke
het
maken
zou
op
de
markt
des
levens.
Doch
niemand
openbaarden
ze
hun
meening,
tenzij
den
schilder
zelf,
op
een
stillen
schemeravond,
alleen
met
zijn
gedachten.
Dan
toonden
ze
hem
de
feilen,
de
gebreken,
dan
wezen
zij
hem,
hoe
méér
kon
worden
bereikt,
als
dat
mooie,
dat
goede'
domineerde,
wanneer
het
2