Tekstweergave van GA-1938_JB035_00129

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
voorkomt een geknielde geestelijke zuster, in gebed verzonken naast een dood - kist, verder eenzelfde figuur, aan wie Christus het pad des Hemels wijst. Het lijkt mij waarschijnlijk, dat hier Judith Lubberts is afgebeeld in haar kleed van klopje. Boven de prent staat de spreuk „Lyden baert vreughd”, er onder „Liefd’ verwint . Inden „voor reeden tot den Godt-vruchtigen sanger” deelt Jan Stevensen mede, dat de liederen van Judith „niet gemaeckt zijn uyt geleerdheyt of uyt een cloeck verstant, maer door ondervinding!)'’. Als men ze leest of zingt en zijn hart tevoren „ledigh heeft ghemaeckt van alle verganckelljcke dinghen en... oock heel stille ende gerust hout”, dan zal men groote kracht „daer af ghevoelen”, maar is zijn hart ongerust of bekommerd, dan zal men „geen vrucht daer af ghevoelen”. Het is een boekje zegt Jan Stevensen dat bestemd is voor „de goede herten, die noch smaeck hebben inde innicheydt”, dus in het bijzonder voor die Katholieke kringen, die zm hebben voor mystiek. Deze kringen zijn blijkbaar hier te lande niet bijzonder groot geweest, want het boekje verdween na zijn verschijnen volkomen; zooals wij reeds zagen, kwam een exemplaar ervan eerst in het begin van de 20ste eeuw door den speurzin van Dr. Scheurleer wederom voor den dag. De bundel bevat in totaal 58 liederen, onderteekend met de zinspreuk „Liefd’ verwint van Judith Lubberts en verder vier met de zinspreuk „Siet voor u ; onbekend is wie van deze laatste de auteur is. Een achttal zijn met onder - teekend. Ongeveer tien van de gedichten van Judith Lubberts dragen een uitgesproken Katholiek karakter en dateeren dus van na 1632. Verder heeft somtijds Judith oudere gedichten later een Katholiek tintje gegeven. Zoo vindt men het lied „Eenzaam - heids-troost uit Stapel s bloemlezing op blz. 19 van Der lijden vreucht terug onder den titel „Een geestehjck hedeken aengaende d’eemcheyt met Godt” doch drie strofen langer; 9. Aende vrienden Gods, Uw’ soet geselschap bly, Die sijn van smerte vry, Laets eens loffsangh singen. Voor my tot uwer eer, Mijn geest sal eens uytsprmgen, k Sal haar dan helpen weer. 67