Tekstweergave van GA-1938_JB035_00125

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Van Schabaelje’s gemoedsaandoeningen vernemen wij weinig. Intusschen heeft het besluit van Judith zijn gevoelens tegenover haar niet „verhard”. Wij weten dit, omdat er een testament van Schabaelje bestaat, op 18 Oct. 1630 verleden voor den Alkmaarschen notaris Jacob Cornelisz. van der Gheest, waarin de testateur, behalve een bedrag van ƒ 200. aan de armen van de gemeente van Hans de Ries, een bedrag van ƒ 600. legateert aan „Judith Lubberts dr binnen dese stadt (Alkmaar) woon - achtich . Schabaelje bleef Judith dus een warm hart toedragen. Toch zal de ge - schiedenis van het afgesprongen huwelijk ineen klein stadje als Alkmaar veel stof hebben doen opwaaien en Schabaelje s naam als voorganger geen goed hebben gedaan, temeer daar in die dagen na een eenmaal plaats gehad hebbenden ondertrouw (althans na ongestoorden afloop der proclamaties) geen van beide partijen meer het recht had van het huwelijk af te zien 1 . Niet lang na het verlijden van dit testament verhuisde Judith uit Alkmaar en vestigde zich wederom in Amsterdam. Van daar uit bereikten Schabaelje vreemde geruchten omtrent zijn vroegere bruid. Zij deden zijn milde gevoelens tegenover haar verdwijnen en op I Juni 1632 vervoegde hij zich bij zijn notaris, om het legaat aan Judith te herroepen. Wel bleef het legaat aan de armen van de gemeente van Hans de Ries, maar verder bepaalde Schabaelje, dat eendoor hem intusschen aan den mutsenmaker Frans Carelsz. geleende bedrag (van ƒ 600. —?) eerst na zijn dood aan zijn erfgenamen behoefde te worden uitbetaald. De geruchten omtrent Judith bleken waarheid te bevatten. Op 1 Oct. 1632 werd zij door den zeer ijvengen pater van de Sint Franciscus Xavenus-Kerk (den Krijt - berg) te Amsterdam, Petrus Laurentius, gedoopt. Judith was een van de eerste bekeerlingen van dezen Jezuïet, die omstreeks 1629 zijn werkzaamheden te Amsterdamwas aangevangen 2 . De bekeenng van de dichteres in 1632 sluit een dichterlijke periode bij haar af, die wij nog even nader onder oogen moeten zien. Merkwaardig is nl. dat na genoemd jaar nog telkens gedichten van haar hand verschenen in Doopsgezinde liederbundels. Deze gedichten moeten vóór 1632 zijn ontstaan en zijn blijkbaar in handschrift onder haar vroegere vrienden en geloofsgenooten blijven berusten. In 1636 verscheen vooreerst bij Claes Jacobsz. inde Rijp een tweede druk van het 1 Mej. van Nierop, t.a.p., blz. 352. 2 Men zie over pater Laurentius uitvoerig H. J. Allard S.J., De Sint Franciscus Xavenus-Kerk of de Krijtberg te Amsterdam , 1654—1904. 2e verm. dr. Amsterdam 1904. Het oudste doopboek van den Krijtberg berust nog in deze kerk en begint I Oct. 1638; het bevat dus niet den doop van Judith. 63