Tekstweergave van GA-1938_JB035_00117

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Sijn slaghen vallen altijdt mis Comt hy met soeticheyt, Dat het gheen lachens tijdt en is, Wort hem weder voorgheleyt. Comt hy ghehjck een leen ofte beer Verscheuren goet en bloet, So wortmen vrohck m den Heer En men denckt om t eeuwich goet. Komt hy den vleysche smeken wel Als eenen vnent quansuys, Een Christen kent sijn treken wel, Daerom vliet hy tot het kruys. Soeckt hy ghekijf en groot gheschil Een Christen al toegheeft, Hy set sijn wil m Codes wil, t Loopt soo verr’ alst voeten heeft. Een Christen kander over heen Maer wat is de oorsaeck ? Hij is met weynich wel te vreen En hy soeckt hier gheen vermaeck. Sijn hert en hanght aen gheenen schat, Die doch met blijven can, En heeft hy wat, soo gheeft hy wat, Maer hy bmter hem niet aen. Alleen slaet hy sijn ziele ga, Want als die schade lijdt, Soo acht hy syn gewin voor schae. En sijn schade voor profijt. 55