Tekstweergave van GA-1937_MB024_11151
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
December
1937
AMSTELODAMUM
studeert
medicijnen
te
Leiden
en
wordt
in
1613
geneesheer
van
het
Gasthuis
te
Amsterdam
en
doet
tevens
dienst
„inde
boeyen
”
(de
gevangenis).
Hij
huwt
met
Josina
Aelbrechts
van
Leuningen
uit
den
Haag
(Naaldwijk).
Het
mooie,
nieuwe
werk
van
Hooft,
Breeroo
en
Coster
viel
toen
nog
niet
bij
allen
inden
smaak.
De
talentvolle
leden
der
rederijckcrskamers
trokken
zich
terug.
Een
op
middeleeuwsche
leest
geschoeide
inrichting
als
deze
kon
de
fijnere
geesten
niet
meer
voldoen;
zij
peinsden
op
iets
hoogers
en
beters
en
geheel
buiten
dwang
van
den
godsdienst,
en
waar
geheel
vrije
wetenschappelijke
cursussen
gegeven
zouden
worden.
In
deze
Academie
zou
Hollandsch
gesproken
worden,
geen
Mijn.
Deze
Neder-
Duitsche
Academie
kwam
voort
uit
dezelfde
behoefte,
die
later
„het
Atheneum
illustre
”
te
voorschijn
zou
roepen.
Zoo
ontstond
feitelijk
de
eerste
Volksuniversiteit.
Gilden,
schutterijen
en
Rederijkers
-
kamers,
die
echt-nationale
vormen
der
burgerlijke
samenleving
door
werkzame,
vrijheidslievende
poorters
in
het
leven
geroepen,
vingen
van
nu
af,
onder
gun
-
stige
omstandigheden,
een
nieuw
leven
aan.
Terecht
sprak
men
reeds
in
dien
en
lateren
tijd
van
„Costers
Academie
.
Coster
had
recht
op
dien
naam,
dien
de
uitgever
Vander
Plasse
hem
toekent
in
1618,
„Stichter
(in
1617)
en
onderhouwer
der
eenighe
en
eerste
Nederduitsche
Academie”.
Hij
had
een
stuk
grond
gekocht
aan
de
Keizersgracht
en
daarop
een
houten
loods
gebouwd,
waar
de
nieuwe
instelling
werd
ondergebracht.
De
Academie
had
veel
succes.
De
lessen
werden
gegeven
in
Arithmetica
(wiskunde)
en
Zeevaartkunde;
ook
de
lessen
in
het
Hebreeuwsch
trokken
een
groot
aantal
toehoorders.
De
lessen
in
Zeevaartkunde
werden
aanvankelijk
inde
kerk
op
het
Bagijnhof
gegeven.
De
beide
professoren
Sibrant
Cardinaal
en
Jan
Thonis
waren
doopsgezind;
dat
beviel
helaas
den
calvinisten
niet.
En
zoo
werd
de
nieuwe
stichting
voor
de
beoefening
der
wetenschap
weer
na
eenige
jaren
gesloten.
De
Academie
liet
uit
wraak
1
Augustus
1619
een
gelegenheidsstuk
vertoonen,
waarin
de
Muzen
„met
een
slot
aan
de
mondt”
ten
tooneele
verschenen,
behalve
Melpomene
en
Thalia
(muzen
van
het
treurspel
en
het
blijspel).
De
Academie
bleef
echter
het
bolwerk
der
in
geestelijk
opzicht
mondig
geworden
burgerij,
die
de
met
zooveel
moeite
verworven
vrijheid
van
gelooven,
denken,
spreken
en
schrijven
wilde
handhaven.
De
Academie
had
echter
haar
eerste
lustrum
nog
niet
gevierd
of
de
krachten
schenen
haar
te
zullen
begeven.
Breeroo
was
reeds
een
jaar
na
de
stichting
ge
-
storven.
Coster
waste
ver
gegaan
en
ter
verantwoording
geroepen
in
1621
(na
zijn
Iphigenia)
voor
Burgemeesteren.
P.
Czn.
Hooft
trok
zich
terug.
Alleen
\
ondel
bleef
spreken.
En
hoe!
In
1632
werd
de
wensch
der
Academie-mannen
vervuld
door
de
stichting
van
het
Athenaeum
Illustre.
Hiermede
was
in
hoofdzaak
ver
-
kregen
wat
Coster
en
de
zijnen
voor
de
Amsterdamsche
burgerij
zoo
begeerlijk
achtten:
een
tempel
der
Wetenschap,
waarin
men
door
kennis
en
zelfkennis
tot
deugd
kon
komen.
Hoort
hoe
Vondel
juicht
over
deze
zege
na
den
strijd:
„De
Wysheydt
set
men
op
de
hoogsten
trap;
Beschonken
met
den
glans
der
burgerschap,
En
toegejuicht
met
vroolyck
handgeklap
Van
braeve
gheesten.
Nu
yckt
de
Deughd
de
sielen
met
haer
merck,”
Heze
korte
geschiedkundige
inleiding
dient
om
de
aandacht
der
huidige
goede
burgers
van
de
groote
stad
aan
den
Amstel
en
het
IJ
op
te
wekken,
om
ook
nu
de
instelling
te
steunen
en
te
helpen
groeien,
een
instelling
van
zoo
groot
cultureel
belang
als
de
Volks-Universiteit
Amsterdam,
151