Tekstweergave van GA-1937_MB024_11139

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
November 1937 AMSTELODAMUM bewoner Jan Agges Schotten, heer van Aschat. Dit huis en het eveneens aan - gekochte aangrenzende pand moesten toen plaats maken voor een nieuw Scholtenburg, een vorstelijke woning, een magistraatspersoon waardig. Want Jan Agges Schotten klom snel in aan - zien; hij werd achtereenvolgens lid van de Vroedschap, Schepen en Bewind - hebber van de Oostindische Compagnie. In 1828 kwam het oude patriciërshuis aan het college Zeemanshoop, een ge - nootschap eenige jaren te voren door een aantal kapiteins opgericht, dat werk - zaam zou zijn in het belang van zeevaart en zeevarenden, een plaats van (ge - zellige) samenkomst zou bieden en last not least een ondersteuningsfonds zou vormen en beheeren. Het bestaat nog altijd, al is het door de verdwijning van het gebouw op den Dam en zijn daardoor noodzakelijke ver - huizing, niet meer zoo algemeen bekend als vroeger. Oude Tolhuis weder in gebruik. „Als het Zondag is en heel mooi weer en prettig inde lucht, Dan zegt de man al tot zijn vrouw: Kom mee de stad ontvlucht. Naar ’t Kalfje of naar Schollenbrug, Wat staat je ’t meeste aan? Of zullen wij tezamen al naar Het Tolhuis henen gaan, enz.” Zoo zong men, naar de Tijd herinnerde, inden goeden ouden tijd en dit eens zoo populaire liedje werd Woensdag - avond 22 September 11. plots actueel, nu de „Katholieke Kring” van Noord de geheel-gerestaureerde zalen van het Oude Tolhuis, thans zijn fraai vereeni - gingsgebouw, feestelijk in gebruik nam. De Voorzitter van den K.K., de heer P. C. Hillen, vertelde ineen aangename causerie een en ander omtrent de oude geschiedenis van het Tolhuis en van de Verbouwingsgeschiedenis van den laat - sfen tijd. Haar men zich herinneren zal, had het ia den tuin van het Tolhuis gelegen IJ -paviljoen het vorig jaar al eene aieuwe bestemming gekregen en werd toen verhuurd aan de Federatie Amster - dam der S.D.A.P. Van oude dagen af, zoo lezen wij in Eigen Haard van 1898, is het Tolhuis de welbekende aanlegplaats voor Am - sterdammers geweest inde sedert 1393 bedijkte Volewijk of Vogelenwijk, lot 1662 moet er weinig te zien zijn geweest, want in stede dat men er kindertjes zag groeien, vond men er galg en rad. Doch in 1662 begon het er een meer behagelijk aanzicht te krijgen. Toen werd de weg aangelegd en werd de vaart gegraven, die, tegenover de stad beginnend, naar den Waterlandschen dijk loopen, en werd, tot onderhoud van beide, een tol of gabelle gevestigd, met een Tolhuis, het eenige huis inde sagenhaf te en schauderhafte Volewijk. Het Tolhuis zou tevens tot herberg dienen voor degenen, die na boomsluiten aankwamen, en wegens het af breken van de (oude) Stadsherberg aan de overzijde in hun schuit of wagen zouden moeten overnachten. Wagenaar mag er soms een pijp gerookt hebben. Hij beschrijft de herberg als een plaats, waar men een „bevallig uitzigt” heeft op de stad en op de breede laag schepen in het IJ, waarop de Amsterdammer zoo prat was. Tal van reizigers zijn later het Tolhuis binnen gegaan en hebben er hun glas gedronken en hun voeten gewarmd, als zij met de Buikslooter waren aangeland bij het aanloggen van dezen beurtman goed op de been te blijven was een kunst - en „sta vast inde Buikslooter” werd een spreekwoord of als zij met de groote, breede veerboot, eerst door paardenkracht, later door stoomkracht, naar den overkant waren gedreven, om straks met de schuit, later met de barge, weer later met de boot naar Purmerend, te gaan. Het was een koude tocht over het IJ. . . . Ook in onzen tijd was het Tolhuis nog, zooals de Amsterdamsche Courant van 1888 schreef, eender meest populaire en meest geliefkoosde plekjes, waarheen de Amsterdammer, de duffe stad ont - vliedend. des zomers de wijk nam. Bij de inrichting van den speeltuin was, dit spreekt vanzelf, inde eerste plaats aan de kinderen gedacht; men had er in grooten getale schommels, wippen, 139