Tekstweergave van GA-1937_MB024_11061
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Apr.
1937
AMSTELODAMUM
Wat
dc
achtergrond
der
hoofdtraditie
is,
heeft
de
oriëntalist
Eb.
Schrader
(SB.
Preuss.
Akad.
1892
p.
573
vgg.)
aangetoond.
Het
bericht
bij
Aristoteles
c.s.
gaat
nl.
terug
op
Ctesias,
den
Griekschen
medicus
en
geograaf,
die
in
het
gevolg
en
in
dienst
was
van
den
Perzischen
koning
Artaxerxes
II
en
dien
wij
ook
uit
Xenophons
Anabasis
kennen,
waar
meegedeeld
wordt,
dat
hij
de
wond
den
koning
door
zijn
broeder
Cyrus
inden
slag
bij
Kunaxa
(401
v.
Chr.)
toegebracht
heeft
genezen.
1
leze
Ctesias,
wiens
bericht,
al
noemt
hij
den
naam
monoceros
zelf
niet,
bij
Aelianus
bewaard
is
1
),
had
van
het
merkwaardige
dier
het
vaneen
hoorn
voorziene
paard
gehoord
door
Perzische
zegslieden
of
zelf
het
waargenomen
op
reliefs
van
het
koningspaleis
in
Persepolis.
De
Perzen
hadden
deze
voorstelling
op
hun
beurt
ontleend
aan
oud-assyrisch-babylonische
reliefs,
gelijk
er
nog
een
te
vinden
is
op
de
Ischtar-poort
in
Babylon,
uit
den
tijd
van
Nebukadnezar
(600
v.
Chr.).
Hier
is
echter
niet
een
paard,
maarde
reeds
legendarisch
geworden
oeros
(bos
primigenius)
afgebeeld,
die
(vgl.
Abel
p.
50)
in
Mesopotannië
toen
reeds
meer
dan
100
jaar
uit
-
gestorven
was.
Vandaar
dat
de
voorstelling
op
zich
zelf
al
niet
correct
is;
de
afbeelding
van
het
dier
met
één
horen
was
daarentegen
het
gevolg
van
de
omstandigheid,
dat
de
Babyloniërs
niet
en
face
konden
teekenen,
maar
slechts
en
profil,
dus
al
bedoelden
zij
ook
twee
horens
weer
te
geven,
hun
teekening
er
slechts
één
vertoonde.
Deze
voorstelling
ging,
onbegrepen
en
gaandeweg
gewijzigd,
over
naar
de
Perzen,
e
n
via
Ctesias,
naar
de
Grieken
en
naar
de
Romeinen;
de
fantasie
der
middeleeuwen
spon
om
het
fabuleuze
dier
de
eene
legende
na
de
andere,
waarvan
ook
te
Am
-
sterdam
de
uitloopers
nog
te
constateeren
zijn,
vooreerst
in
enkele
symptomatische
herinneringen,
maar
dan
in
het
bijzonder
inde
thans
vastgelegde
voorstellingen
°p
het
huisje
inden
Jordaan
en
op
de
boerderij
aan
den
Ringdijk.
Amsterdam.
M.
Boas.
Amsterdam
sinds
1880.
Dat
en
hoezeer
onze
stad
in
één
menschenleeftijd
veranderd
is,
toont
nog
eens
de
tentoon
-
stelling:
„Amsterdam
sinds
1880,
zooals
het
was
en
werd,
in
teekening
en
prent”,
die
16
Maart
11.
inde
zalen
van
het
Koninklijk
Oudheidkundig
Genootschap,
m
het
Rijks-Museum,
geopend
is
en
tot
1
Mei
a.s.
duren
zal.
Men
meent
het
te
'veten,
maar
omvangt
het
schrikbeeld
toch
niet
ten
volle,
omdat
de
aftakeling
geleidelijk
gaat,
totdat
men
opeens
de
vreeselijke
som
voor
oogen
krijgt,
gelijk
deze
tentoonstelling
te
zien
geeft.
Er
is
veel
veranderd,
de
laatste
50
a
60
laren
in
Amsterdam.
Niet
altijd
was
het
een
verlies,
en
natuurlijk
is
een
levende
stad
als
de
onze,
aan
voortdurende
ver
-
andering,
immers
ontwikkeling,
aanpas
-
sing
aan
de
gewijzigde
omstandigheden,
onderworpen.
Maar
er
zijn
te
veel
offers
gebracht,
die
niet
hadden
behoeven
gebracht
te
worden,
en
die
men
niet
had
mogen
brengen.
bh;
Dam
is
vrijwel
geheel
vernieuwd,
maar
is
er
helaas
niet
mooier
op
gewor-
den.
Er
zit
geen
eenheid
van
stijl
inde
nieuwe
ombouwing,
zooals
de
indruk
-
wekkende
facadc
van
het
Paleis-Raad
-
huis
vraagt.
Zocher’s
Beurs,
het
Com
-
mandantshuis,
Zeemanshoop,
met
en
benevens
Naatje
om
hier
maar
het
voornaamste
te
noemen
verdwenen.
In
1912
werd
met
de
groote
afbraak
aan
den
Dam
begonnen,
en
nóg
ligt
het
Midden-Damterrein
braak
kan
men
niet
zeggen,
want
er
is
een
plantsoentje
op
gesticht,
maar
dan
toch
als
aan
-
gekleed
en
nog
altijd
beschikbaar
bouw
-
terrein
daar;
dat
is
dus
een
zilveren
jubi
-
leum.
Er
schijnt
nu
kans
te
zijn,
dat
men
het
eindelijk
van
de
hand
doet.
Het
eerste
gedeelte
van
het
Damrak
werd
gedempt
en
Berlage’s
Beurs
gesticht,
een
verlies
en
een
winst.
Het
Centraal-Station
werd
in
1889
in
gebruik
genomen,
en
het
houten
hulpstation
aan
het
Droogbak
kon
worden
opgeruimd.
Het
Beurs-poortje
(Poortje
van
Froger)
en
het
(verhoogde)
Beurs
-
pleintje
werden
afgebroken.
Blijkens
de
notitie
van
den
heer
.1.
van
Eek,
den
kundigen
samensteller
der
tentoonstel-
*)
Het
bij
Aelianus
bewaarde
fragment
uit
Ctesias’
Indica
kan
men
vinden
inde
Ctesias-editie
van
C.
Muller,
fragm.
79,
p.
XOl,
(achter
inde
Didot-editie
van
Herodotns),
Parijs,
1858.
61