Tekstweergave van GA-1937_MB024_11058
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Apr.
1937
DE
EENHOORN.
Toen
ongeveer
20
jaar
geleden
het
gebouw
van
de
Groote
Club
verbouwd
en
het
belendende
perceel
Kalverstraat
2
in
verband
daarmede
afgebroken
werd,
kon
de
schijn
ontstaan,
alsof
uit
onze
stad
het
laatste
voorbeeld
verdween
vaneen
vroeger
veel
toegepasten
huisnaam,
den
eenhoorn.
Geregistreerd
wordt
het
eerste
huis
inde
Kalverstraat,
even
zijde,
niet
alleen
bij
Coorengel,
Alphab.
Lijst
van
Huisnamen,
Amstelodamum,
Jaarb.
111,
1905
p.
147
zonder
nadere
bronaanduiding,
hetgeen
zeggen
wil
inde
laatste
decennia
der
19e
eeuw
nog
bestaande
1
),
met
den
naam
~de
vergulde
Eenhoorn”,
maar
ook
bij
ian
Arkel
en
Weissman,
N.-H.
Ondh.
VI,
1903
p.
41,
d.w.z.
als
„nog
aanwezig
in
1899”;
daar
wordt
bovendien
het
huis,
dat
het
jaartal
1631
draagt
en
de
inscriptie
m
den
vorm
„Den
Vergulden
Eenhoorn”
vertoont,
afgebeeld
naar
een
teekening
van
E.
W.
Geerling.
Een
voorstelling
van
den
eenhoorn
zelven
komt
op
deze
teekening
niet
voor;
van
Lennep
en
ter
Gouw
schijnen
haar
nog
gekend
te
hebben.
111
p.
224,
waar
zij,
naast
voorbeelden
van
den
eenhoorn
elders,
als
eenig
Amster
-
damsch
geval
het
hier
bedoelde
vermeldden:
„de
vergulde
eenhoorn,
gelijk
men
hem
inde
Kalverstraat
bij
den
Dam
boven
op
den
hijschbalk
zag
staan,
waarbij
niet
weinig
blonk,
als
de
zon
er
op
scheen.”
In
dit
perceel,
waarvan
Corn.
J.
Gimpel
de
geschiedenis
heeft
meegedeeld
in
Amstelodamum,
Jb.
XI,
1913.
p.
129
—135.
woonde
weleer
de
drogist
Jacob
Six,
de
vader
van
den
dichter
Johan
Six
van
C
bandelier
(1620
—1695),
die
in
zijn
gedichten
meermalen
van
zijn
onderlijk
huis
gewag
maakte
{J.
G.
Frederiks,
Tijdschr.
v.
Ned.
Taal-
en
Lett.
111,
1883,
p.
227
vgg.
en
J.
Koopmans,
N.
Taalgids
IX,
1915
p.
25
vg.
en
p.
32;
Gimpel
t.a.p.
p.
131)
“),
terwijl
de
familie
nog
een
anderen
Eenhoorn
op
het
andere
eind
der
Kalverstraat
bezat
{Frederiks
p.
237,
Koopmans
p.
32).
In
het
huis
bij
den
Dam
was
later
eender
bekendste
Amsterdamsche
koffiehuizen,
de
Paradijsvogel
{Gimpel
t.
a.
p.
p.
134
en
Amsterdam
Oud
en
Nieuw'
1925,
2e
dr.
p.
64).
Behalve
dit
perceel
noteert
Coorengel
in
zijn
bovengenoemde
Lijst
t.a.p.
de
volgende
eenhoornen
in
onze
stad,
vooreerst,
zonder
bronaanduiding,
„de
Witte
Eenhoorn
”,
Haarlemmerstraat
78,
w
r
elk
huis
thans
echter
niet
meer
bestaat,
verder
uit
zijn
acten
„de
Eenhoorn
,
Keizersgracht
O.
Z„
„de
Eenhoorn''
,
Warmoesstraat
uit
het
jaar
1542,
eveneens
in
deze
straat
„de
Witte
Eenhoorn
”
(uit
Elias,
Vr.),
verder
„de
Gulden
Eenhoorn
(zelfde
bron),
en
dan
nog
„de
Eenhoorn"
Brouwerij
,
Haar
-
lemmerstraat.
Aan
deze
brouwerij
herinnert
heden
ten
dage
nog
de
Eenhoorn
-
sluis,
de
brug,
die
de
Haarlemmerstraat
met
den
Haarlemmerdijk
verbindt,
welke
naam,
bij
buurtgenooten
nog
in
zwang,
bij
hen,
die
niet
in
deze
contreien
huizen,
nauwelijks
gangbaar
is
-
door
hoe
weinig
anderen,
of
zij
moesten
tot
den
kring
der
belangstellenden
in
of
der
kenners
van
Amsterdam
behooren,
zou
de
Eenhoorn
-
shiis
onmiddellijk
met
den
vinger
kunnen
worden
aangewezen?
De
voormalige
brouwerij
de
Eenhoorn
behoorde
in
1635,
gelijk
Gimpel,
Amsterdam
Oud
en
Nieuw
p.
74,
uit
Elias,
Vr.,
aanhaalt,
aan
Jacob
Dircksz
Brouwer,
alias
Eenhoorn,
brouwer
inde
Haarlemmerstraat.
Vermoedelijk
stonden
met
de
brouwerij
ook
in
verband
de
twee
thans
vervallen
Eenhoorns
gangen,
inde
(Binnen-
of
Buiten-)
Brouwerstraat
resp.
inde
Haarlemmer
Houttuinen,
welke
Breen,
Alph.
Lijst
van
Gangen
te
Amst.,
Amstelodamum
Jb.
TV,
1904
p.
150
vermeldt.
Tegenwoordig
drukt
de
op
een
console
geplaatste
vurige
paardekop
met
zijn
eenen
hoorn
in
het
fronton
der
moderne
St.
Antonia-Muloschool,
op
de
Korte
Prinsengracht
13
—
23,
bij
de
Eenhoornsluis,
als
t
ware
het
ijkmerk
op
de
geheele
omgeving.
Er
zijn
in
onze
stad
nog
eenige
andere
herinneringen,
buiten
de
eigenlijke,
over
-
geërfde,
huisnamen,
aan
het
fantastische
dier.
In
Quellijns
fries
van
het
Paleis
op
den
b
Vgl.
Amstelodamum,
Maandbl.
XXIII,
Sept.
1936
p.
97,
n.
1.
2
)
Den
niet-Amsterdammer
verraadt,
wat
Koopmans
p.
32
uiteen
plaats
in
Six’
gedicht
„Wensc.h
des
Eenhoorns”
opmaakte:
„zoowel
aan
den
kant
van
het
Rokin(l),
als
aan
de
straatzijde
stak
zulk
een
Eenhoorn
uit.”
Vgl.
Gimpel
p.
132.
58