Tekstweergave van GA-1937_MB024_11049

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Apr. 1937 AMSTELOUAMUM TER HERDENKING VAN Prof. Dr. ALBERT VERWET f 8 MAART 1937. Gedurende heel zijn werkzaam en vruchtbaar leven is Albert Verwey, van geboorte Amsterdammer (15 Mei 1865), een Hollander van de allerzuiverste soort gebleven, y an een vast-omlijnd karakter, van sterken wil, de onstuimige jeugdverlokkingen letterkundige omwenteling van 1880 evenwichtig te boven gekomen en zijn leven richtend overeen welbewusten, gestadig stijgenden weg. Want ondanks zijn veelzijdige belangstelling voor wat nabij of ver buiten de grenzen van zijn vaderland en van zijn eigen tijd lag, is Verwey van zijn eerste tot zijn laatste werk zich-zelf geweest, onmiddellijk herkenbaar, niet alleen aan rythme en klank, maar ook aan den wel-overwogen wijsgeerigen inhoud zijner woorden. Er zijn in Vondel’s „Roskam” regelen, over den ouden Corn. Pietersz Hooft geschreven, die men van de totale levensgestalte van Albert Verwey zou kunnen herhalen. Wellicht heeft de opvoeding ineen degelijk protestantsch gezin grooten invloed gehad op zijn verder leven. Hij bezocht de H. B. S. te Amsterdam, waar hij leiding genoot van Dr. W. Doorenbos, die ook van Perk en Kloos leermeester en raadgever ls geweest; kwam, toen hij 18 jaar was, op het kantoor der Maxwell Land Grant Cv te Amsterdam en reisde, inde functie van secretaris van den vice-president, naar Nieuw Mexico. Hij de oprichting van den Nieuwen Gids in 1885 trad hij tot de redactie toe. Omstreeks dien tijd verscheen zijn eerste bundel, „Persephone en andere Gedichten”. Ofschoon de invloed van Keats en van Kloos’ „Okeanos” onmiskenbaar was, kan men er ook Verwey zelfs reeds in bespeuren. Het duurde trouwens niet lang, of een eigen persoonlijk geluid werd geheel en duidelijk hoorbaar uit den bundel „Van het Leven”. Barsch en stroef deed dit eigen geluid toen velen aan, maarde kracht ervan en de overtuiging van het uitgesprokene werd door niemand ontkend. Kort daarna, in oen veelbewogen tijd van stormachtig litterair leven, verbrak hij den band met den Nieuwen Gids. Rustig en verzekerd ging de dichter en essayist voort met te gehoor - zamen aan zijn innerlijken drang. Jaar op jaar Verschenen zijn lyrische bundels, afgewisseld dooreen drietal drama’s die echter mindere bekendheid kregen, en door zijn studies: „Een Inleiding tot Vondel” (1893), „Toen de Gids werd opgericht” (1897), „Het Leven van Potgieter” (1903), enz. tot ten slotte 1924 de groote fiendeelige uitgave verscheen van zijn voortreffelijk „Proza”. In 1895 had Verwey met Lod. van Deyssel het „Tweemaandelijkse!! Tijdschrift” °Pgericht, dat weer nieuwe leiding gaf na het afsterven van den Nieuwen Gids. Boor het stichten van De Beweging in 1905 begon hij een centrum te vormen Voor velen der toenmaals jongere dichters en prozaschrijvers, van wie hij door zijn bezinning en strijdbaar dichterschap jarenlang, en van enkelen tot zijn dood toe, e en geestelijk leider is geweest. Inden moeilijken en verwarrenden tijd vonden velen bij hem steun en rust. Niet van den uiterlijken versvorm is op die jongeren 'A' invloed zoo zeer belangrijk geweest, doch meer van de boeiende persoonlijkheid. Deze persoonlijkheid is het ook, die ligt uitgesproken in het geheele oeuvre, waarvan c le deelen in onderling verband moeten worden gezien, als hoofdstukken van écu (evenswerk, evenals weer inde meer dan twintig afzonderlijke bundels elk gedicht 111 verband tot de andere, tot den geheelen bundel, zijn functie heeft. Zoo bezit dit werk dan ook, behalve zijn lyrisch karakter, ten minste evenveel beteekenis u( s uiting van levensbeschouwing. Een man wiens belangstelling ging naar vroeger tijden, getuige zijn al jeugdige Uitgave van Maerlant’s strofische gedichten en van enkele groote 17d’eeuwers, zijn feeds zoo-even genoemde studies over Vondel en Potgieter, en die over H. L. Spieghel H919) moest wel eerbiedig staan tegenover de traditie. Ook hierin hield hij de 'tollandsche glorie hoog. Zuiver Hollander, vertegenwoordiger van de beste eigen - schappen van het ras, heeft hij zich toch nooit gekeerd tot het verleden om het terug te wenschen, maar enkel om er op voort te bouwen. En in dat verleden had .j, naar zijn aard en aanleg, natuurlijk een voorkeur. In klank en bouw van zijn 49