Tekstweergave van GA-1936_MB023_09145
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Dec.
1936
AMSTELODAMUM
de
Clercq,
Pels
en
Agostini.
Het,
begrip
wereldtentoonstelling
achtte
men
eerst
te
grootsch
en
gezien
de
beteekenis
van
de
overzeesche
gewesten
voor
ons
land,
meende
men
er
een
internationale
koloniale
tentoonstelling
van
te
moeten
maken,
welke
echter
van
niet
minder
beteekenis
behoefde
te
zijn
dan
de
voorafgaande
wereld
-
tentoonstellingen
van
1861
in
Londen,
van
1867
te
Parijs,
van
1873
te
Weenen
en
van
1878
opnieuw
te
Parijs.
,
In
Februari
1881
richtte
het
Comité
zich
met
een
adres
tot
den
gemeenteraad,
om
de
beschikking
te
mogen
hebben
overeen
terrein
van
ongeveer
20
ha
achter
het
toen
in
aanbouw
zijnde
Rijksmuseum.
De
houding
van
Burgemeester
en
Wethouders
was
eerst
wat
gereserveerd.
Beschik
-
baarstelling
van
de
terreinen
beteekende,
dat
de
burgerij
nog
drie
jaren
de
rente
van
het
kapitaal
van
aankoop
en
bouwrijpmaken
zou
moeten
opbrengen.
Anderzijds
echter
mocht,
indien
de
tentoonstelling
kans
van
slagen
had,
een
offer
worden
ge
-
bracht.
De
raad
liet
zich
vooral
door
de
laatste
gedachte
leiden
en
stelde
een
gedeelte
van
den
gevraagden
grond
ter
beschikking,
o.m.
onder
voorwaarde,
dat
bewijzen
zouden
worden
overgelegd
van
de
medewerking
van
het
Rijk
en
de
groote
mogendheden.
Het
Comité
toog
aan
den
arbeid
en
richtte
zich
met
een
soort
proclamatie
tot
de
bevolking,
welke
aldus
aanving:
~
,
„Amsterdam,
dat
door
haar
gelukkig
tot
stand
gekomen
directe
gemeenschap
met
de
Noordzee,
zich
zelve
weder
bewust
is,
dat
zij
is
de
eerste
Koopstad
des
Rijks,
begint
op
elk
gebied
teekenen
te
geven
vaneen
nieuw
ontwaakt
leven.
De
tentoonstelling
zou
vijf
afdeelingen
omvatten;
een
koloniale
tentoonstelling
een
algemeene
uitvoerhandel-tentoonstelling,
waar
een
plaats
voor
de
nijverheid
zou
worden
ingeruimd,
een
retrospectieve
kunst-
en
kunstnijverheidstentoonstel
mg,
een
speciale
tentoonstelling
van
nationale
nijverheids-
en
landbouwproducten,
terwijl
verder
wetenschappelijke
voordrachten
en
bijeenkomsten
zouden
worden
georganiseerd,
waarvan
men
„een
vruchtbare
worstelstrijd
der
gedachten
vervac
e.
Met
de
technische
uitvoering
werd
nog
niet
direct
een
aanvang
gemaakt,
opdat
inden
winter
van
1881,
indien
het
vroor,
nog
de
gebruikelijke
„races
op
schaatsen
konden
plaats
vinden.
In
andere
richting
had
de
arbeid
van
het
Comité
echtei
voortgang.
Overleg
met
de
Regeering
leidde
ertoe,
dat
zoowel
het
Departemen
van
Koloniën
als
de
Ned.-Indische
Regeering
als
exposanten
zouden
optreden
en
tevens
diplomatieke
tusschenkomst
bij
buitenlandsche
mogendheden
werd
verkregen.
Intusschen
kwamen
de
aanvragen
om
expositieruimte
meen
dergehjke
mate
binnen,
dat
het
Comité
in
het
voorjaar
van
1882
met
het
verzoek
kwam
om
over
de
volle
20
ha
te
mogen
beschikken,
op
welk
verzoek
de
raad
gunstig
beschikte.
Ook
op
andere
wijze
verleende
de
gemeente
haar
medewerking.
Toestemming
wei
ver
-
kregen
voor
een
aanleg-
en
losplaats
aan
de
Singelgracht.
waar
thans
Hemekens
Bierbrouwerij
gevestigd
is
en
voor
den
aanleg
van
spoorrails
m
den
openbaren
weg
voor
vervoer
met
paardentractie
van
de
losplaats
over
de
Stadhouders
ace
naar
de
Ruysdaelkade,
waar
een
noodbrug
over
de
Boerenwetering
voor
een
ver
-
binding
met
het
aan
de
andere
zijde
gelegen
tentoonstellingsterrein
zou
zorgen.
Scheepvaartmaatschappijen
en
spoorwegen
werkten
mede
en
verleenden
ie
angi
ij
'<■
reducties
op
de
vervoerkosten
van
de
te
exposeeren
goederen.
De
gunstige
gang
van
zaken
deed
den
gemeenteraad
besluiten
om,
overwegende,
dat
het
wenschelijk
was
op
dein
het
jaar
1883
te
houden
Internationale
Tentoon
-
stelling
te
doen
blijken
van
de
ontwikkeling
van
Amsterdam
op
mtellectuee
.
commercieel
en
materieel
gebied,
actief
mede
te
werken
aan
de
expositie.
Duizend
en
één
beslommeringen
namen
het
Comité
in
beslag.
Van
de
huisvesting
der
uit
Ned.-Indië
verwachte
inlandsche
mannen,
vrouwen
en
kinderen
tot
de
toegangsbewijzen
der
exposanten,
waarvoor
twee
„photograf
ische
portretten
moesten
worden
ingezonden.
,
,
,
.
Ook
het
officieele
cachet
vergat
men
niet.
Een
cetc-cormte
werd
gevormd
met
burgemeester
van
Tienhoven
als
voorzitter,
den
Minister
van
Kolomen
als
eeie-
145