Tekstweergave van GA-1936_MB023_09137

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Nov. 1936 AMSTELODAMUM te fabriceeren. Het geheele complex Werd in het Heerenlogement verkocht. De laatste directeur, een Van Solingen uit Utrecht, kreeg in 1756 een terrein op Wittenburg in erfpacht, om daarop voor eigen rekening een fabriek te bouwen. Zijn zoon Gysbert heeft nog tot zijn dood in 1804 de loopensmeederij voort - gezet en toen is de zaak teniet gegaan. De ..Fbansche Kerk” en haar pasto - rie. Een historisch perceel: N. Z. Voorburgwal 314, is inde eerste helft van de afgeloopen maand afgebroken en wel de oude pastorie der reeds voor jaren gesloopte „Fransche Kerk”, waar eens prof. Alberdingk Thijm, alsmede de Dante-vertaler mr. Bohl en zoovele andere bekende katholieke Amsterdam - mers ter kerk gingen. De Fransche Kerk, zoo herinnert,,de Tijd” (avondblad van 6 October j.1.) was een juweeltje van achttiende-eeuwsche ker - kelijke interieurkunst, door de bewon - derenswaardige schilderingen van Jacob de Wit, die zoovele kerken met zijn kunstenaarsgaven begiftigde en wiens „grauwtjes” of „de Witjes”, nog de bewondering wekken van landgenoot en vreemdeling in het oude Raadhuis aan den Dam, thans Koninklijk Paleis. De Wit schilderde naar de behoefte der Amsterdamsche binnenhuizen; zijn kunst was decoratief. Donkeren plekken ineen huis schonk hij licht door zijn imitatie van het z.g. Stückwerk. Zoo had hij een reeks heiligenbeelden, omgeven door re - uaissance-engeltjes, naar de behoeften van het bedehuis der Fransche Kerk geschilderd. Behalve de „grauwtjes” van De Wit, bezat de Fransche Kerk nog een mooie „Verrijzenis” van denzelfden schilder; een in kleuren uitgevoerd altaarstuk. Ook enkele fraaie beelden behoorden tot het kerkinterieur. Alles is destijds bij Frederik Muller en Co. in veiling gekomen en daarna her- en derwaarts verspreid. Mgr. Poppe, Deken van Amsterdam, Mgr. de Bonter en andere bekende gees - telijken der vorige eeuw hebben inde Fransche Kerk gestaan. De kerk zelf niet haar breede stoep van verscheidene treden, moest plaats maken voor een Centraal Warenhuis, ongeveer een kwart - eeuw geleden. De pastorie, met haar vele herinneringen, bleef, tot óók zij nu voor afbraak in aanmerking kwam. De pastorie bezat een echt-Amsterdam - sche hooge stoep en de eerste verdieping is veie jaren één geweest met de kerk. De tusschenmuur, die pastorie en kerk scheidde, was deels weggebroken en de voorkamer aan de straat tot kapel in - gericht. Later is de scheidingsmuur weer aangebracht en de fraaie eiken betim - mering rondom onder de De Witjes hersteld. Tot de kerk werd gesloten. J. N. Jacobsen Jensen. Op 1 October j.l. heeft de heer J. N. Jacobsen Jensen, assistent aan de Universiteits-Biblio - theek van Amsterdam, den dienst ver - laten. De Bilbiotheek verliest, naar dr. J. Berg, bibliothecaris der Universiteitsbiblio - theek, in het Handelsblad schreef, in hem een hoogst verdienstelijk ambte - naar; een groot gedeelte van zijn leven bijna veertig jaren is hij aan deze instelling verbonden geweest. In 1898 aangesteld, heeft hij in be - trekkelijk snel tempo de verschillende rangen doorloopen. Gelijken tred met deze opklimming op den maatschappe - lijken ladder, hield zijn geestelijke ont - wikkeling. Autodidact inden besten zin des woords, heeft hij niet gerust, vóór hij zich de wetenschappelijke en biblio - grafische kundigheden had verworven, noodig, om anderen te kunnen voorlichten en wegwijs te maken. Dr. Berg denkt hierbij vooral aan zijn werk: ~Reizigers te Amsterdam”, dat door ons Genoot - schap is uitgegeven. Hij noemt het een werk, dat in letterlijken zin en in fi - guurlijken zin de bekroning was van Jensen’s bibliografische!! arbeid: een „monumentum aere perennius”, zoowel voor onze stad, als voor de Bibliotheek! Dit werk, dat op ondubbelzinnige wijze getuigenis aflegt van hetgeen geduld, nauwkeurigheid en speurzin vermogen tot stand te brengen, heeft den naam van dezen bescheiden werker tot buiten de grenzen van ons land gebracht en hem een eereplaats verzekerd onder de bibliografen van beteekenis. 137