Tekstweergave van GA-1936_MB023_09128
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Nov.
1936
Vooral
onderwerpen
met
een
bizarren
kant
hebben
steeds
groote
aantrekkelijkheid
voor
hem,
zooals
de
scènes
met
olifanten
of
gekruisigde
leeuwen
uit
Salambo
ook
die
met,
naast
een
tragischen,
een
grotesken
kant,
zooals
de
reeds
genoemde
Don
Quichotte
van
Cervantes.
Op
20-jarigen
leeftijd
reeds
illustreerde
hij
eene
uitgave
van
den
Don
Quichotte
met
een
30-tal
platen
en
het
gevolg
hiervan
was
een
gansche
serie
schilderijen,
geïnspireerd
door
dien
roman.
Werken
van
hem
bevinden
zich
in
het
Stedelijk
Museum
te
Amsterdam,
o.a.
een
„Uitval
uit
Carthago”;
een
groot
schilderij,
„De
dood
van
St.
Agnes”,
hangt
inde
Agneskerk
alhier;
een
„Dood
van
Jezabel”
treft
men
aan
in
het
Moderne
Museum
te
Madrid.
Ook
in
andere
musea,
o.a.
dat
te
St.
Louis
(V.
S.)
en
in
particuliere
collecties
is
zijn
werk
vertegenwoordigd.
Ook
oud-Amsterdam
heeft
prof.
Jurres
in
zijn
werk
betrokken.
Hij
maakte
eene
reeks
van
teekeningen
in
zwart,
die
reeds
onder
den
titel
van:
„Fantastisch
Amsterdam”,
bij
Buffa
te
zien
waren.
Fantastisch
Amsterdam!
Dat
is
voor
hem
allereerst
het
oude
Amsterdam,
dat
oprijst
uit
het
vuil-donkere
water
van
de
Oudezijds
Voor-
en
Achterburgwallen
(het
Noordelijkste
deel
daarvan)
inde
onmiddellijke
nabijheid
van
(het
R.K.
Burger-
Oudevrouwenhuis)
Vredenburgh
en
het
schilderachtige
sluisje
van
de
Oudezijds
-
kolk;
het
wonderlijke
buurtje,
dat,
naar
nog
in
het
Juni-nummer
van
ons
maandblad
herinnerd
werd,
vroeger
inden
volksmond
den
naam
van
het
Rottenest
droeg.
Vermoedelijk
had
het
dien
bijnaam
te
danken
aan
het
ongedierte,
dat
er
huisde
inde
holen
aan
het
water,
met
zijn
drijvend
vuil
en
allerlei
afval
op
den
kant,
inde
verzakte
fundamenten
der
huizen
en
onder
de
gammele
getimmerten
daartegen
aan;
maar
zijdelings
zeker
ook
aan
de
menschen,
het
ongure,
soms
misdadige
volkje,
dat
er
inde
omgeving
schuilde,
naast
andere
eenvoudige
maar
fatsoenlijke
lieden.
Fantastisch
Amsterdam!
Dat
zijn
ook
andere
grachten
en
straten
in
deze
buurt:
de
Rechtboomsloot,
de
Raamgracht
en
’t
Boltensgrachtje,
de
Foeliestraat
en
ver
-
schillende
straatjes
inde
Jodenbuurt.
Jurres
bekijkt
de
oude
stad
natuurlijk
door
zijne
eigen
oogen,
„a
travers
de
son
tempérament”.
Terwijl
bijv.
een
ander
beeldend
kunstenaar
van
dezen
tijd,
Martin
Monnickendam
(men
zal
zich
diens
boekje
„Verdwijnend
Amsterdam”,
dat
hij,
tezamen
met
J.
H.
Róssing,
samenstelde,
herinneren)
onze
oude
stad
kleurig
en
zonnig
ziet,
geeft
Jurres
haar,
zóóals
zijn
aard
en
wezen,
den
aard
en
het
wezen
van
zijn
kunst
zijn,
fantastisch
en
dramatisch.
Oud
en
der
dagen
zat,
verzakt
en
goor,
de
huid
als
door
lepra
geschonden,
zóó
groeien
de
muren
als
’t
ware
op
uit
het
drabbige
nat
van
den
O.Z.
Achterburgwal,
inde
grijze
lichtlooze
sfeer.
Alle
leven
schijnt
hier
voor
altijd
geweken,
alle
licht
voor
goed
uitgedoofd.
Een
paar
donkere,
stille
figuren
slechts,
zijn
er
te
zien.
Die
sfeer,
die
stemming,
houdt
hij
in
meerdere
of
mindere
mate
aan
in
al
zijn
teeke
-
ningen.
Maar
niet
alle
zijn
verlaten
van
de
menschen.
Er
zijn
er
ook
bij
waarop,
in
sterke
tegenstelling
met
de
vorige,
het
leven
zich
als
’t
ware
baanbreekt;
de
menschen
en
de
kinderen
die
de
huizen,
de
krotten,
bewonen,
als
’t
ware
naar
buiten
barsten.
Men
zie
bijv.
de
teekening
van
de
Foeliestraat.
De
menschen
puilen
de
woningen
uit.
Ze
staan
niet
alleen
op
de
stoepen
en
inde
kelderingangen,
ze
hangen
ook
uit
den
insteek
en
uit
de
hooger
gelegen
ramen,
met
het
gore
beddegoed,
dat
gelucht
wordt.
En
ook
op
straat
wriemelt
het
van
volk,
om
de
kar
van
den
venter
en
om
den
sleeperswagen
meer
op
den
achtergrond,
zich
afteekenend
tegen
de
dampige
lucht
van
het
Oosterdok.
Het
mysterie
èn
het
leven
toont
Jurres
in
deze
teekeningen
lief
te
hebben
èn
de
stad,
waarin
hij
zoolang
gewoond
en
gewerkt
heeft
en
waarvan
hij
de
geheimzinnige
schoonheid,
de
grauwe
geleefdheid,
heeft
weergegeven.
D.
Kouwenaar.
128