Tekstweergave van GA-1936_MB023_09108
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Sept.
1936
zijn
met
onze
restauraties
op
den
verkeerden
weg
en
wat
hier
is
geschied,
houdt
spreker
voor
een
symptoom
daarvan.
In
vroeger
eeuwen
wist
men
hoe
een
oud
gebouw
te
behandelen.
Men
voegde
er
aan
toe
en
veranderde
en
verbeterde
volgens
zijn
eigen
trant
en
had
geen
last
vaneen
historisch
geweten.
Jan
Kalf
heeft
dit
treffend
uiteengezet
in
zijn
toelichting
op
de
Regelen
en
Grondbeginselen
van
1917.
Het
lijkt
barbaarsch,
maar
het
was
goed;
de
resultaten
bewijzen
het.
Kunstenaars
restaureerden
destijds
oude
gebouwen,
geen
kunsthistorici.
Er
ontstond
levend
werk,
vol
tegenstellingen.
Wat
wij
nu
doen,
is
kenmerkend
voor
onzen
tijd:
alles
is
bedacht
en
overwogen,
intellectueel
en
zonder
verheffing.
Wij
kunnen
van
ons
werk
zeggen,
dat
het
niet
erg
hinderlijk
is
en
bescheiden;
het
nageslacht
zal
ons
alleen
prijzen,
omdat
wij
de
dingen
vrij
goed
hebben
bewaard,
niet
omdat
wij
iets
hebben
geschapen.
Het
is
onmacht,
die
wij
toonen,
wetenschap,
geen
kunst.
Maarde
wetenschap
evolueert
en
zoo
ook
onze
restauratie-opvatting.
Sinds
1917
is
een
nieuwe,
tweede
restauratietheorie
opgekomen,
maar
het
onder
-
havige
geval
ziet
spr.
als
een
symptoom
vaneen
nieuwe
derde
periode,
die
van
het
compromis.
Men
houdt
in
hoofdzaak
de
oude
vormen
aan,
maar
gebruikt
nieuwe
constructies
en
moderne
materialen,
die
daarmee
in
wezen
onvereenigbaar
zijn.
Het
karakter
van
vorm
en
materiaal
wordt
hierdoor
geweld
aangedaan,
het
wordt
miskend.
Men
kan
zooiets
vergelijken
met
de
spits,
die
men
inde
vorige
eeuw
op
den
St.
Jacobstoren
van
den
Haag
plaatste,
van
gietijzer,
dat
steen
moet
verbeelden.
De
heer
Gratama
achtte
hiermee
zijn
opvatting
en
die
van
de
drie
door
hem
ver
-
tegenwoordigde
besturen
duidelijk
te
hebben
gemaakt.
Uit
naam
van
de
rijkscommissie
voor
de
uitwendige
restauratie
van
het
Paleis
antwoordde
de
heer
De
Bie
Leuveling
Tjeenk,
die
daarbij
een
en
ander
met
licht
-
beelden
demonstreerde.
Verschillende
overblijfselen
van
de
oorspronkelijke
vensters
veroorloofden
een
volledige
en
zeer
nauwkeurige
reconstructie.
Volkomen
ongewijzigde
uitvoering
daarvan
scheen
evenwel
om
practische
redenen
niet
raadzaam.
Het
voornaamste
bezwaar
was,
dat
de
openslaande
ramen
niet
in
houten
kozijnwerk
draaiden,
maar
onmiddellijk
in
het
steenwerk
sloten.
Op
deze
wijze
is
het
onmogelijk
een
behoorlijk
tochtvrije
afsluiting
te
verkrijgen.
Verder
waren
oorspronkelijk
alleen
de
beneden
-
helften
der
groote
kruiskozijnen
draaibaar,
terwijl
het
voor
de
ventilatie
raadzaam
was
ook
de
bovenhelften
beweegbaar
te
maken.
Tenslotte
staat
het
Paleis
in
het
rumoerigste
deel
van
Amsterdam
en
diende
een
dubbele
beglazing
aanwezig
te
zijn
tot
geluiddemping.
De
vensters,
die
door
Ziesenis
ten
tijde
van
Koning
Bodewijk
Napoleon
waren
aangebracht
ter
vervanging
van
de
oude,
hadden
ook
gepoogd
aan
al
deze
eischen
te
voldoen,
maar
waren
wegens
hun
primitiviteit
daarin
maar
half
geslaagd.
Bovendien
ontsierden
zij
het
gebouw
en
dienden
dus
verwijderd
te
worden.
Het
standpunt
van
de
rijkscommissie
was,
aan
de
nieuwe
vensters
voor
zoover
mogelijk
den
vorm
van
de
oorspronkelijke
te
geven,
maar
van
de
moderne
techniek
gebruik
te
maken,
om
het
gebouw
niet
alleen
uitwendig
mooi
maar
ook
inwendig
bewoonbaar
te
krijgen.
Spreker
ziet
niet
in,
hoe
men
daar
bezwaar
tegen
kan
hebben.
Reeds
bij
verscheidene
restauraties
is
men
op
deze
wijze
te
werk
gegaan.
En
niet
alleen
met
vensters;
men
herinnere
zich
de
betonnen
kapconstructie
op
de
kathedraal
van
Reims!
Toen
de
heer
De
Bie
Leuveling
Tjeenk
zijn
verdediging
eindigde,
was
het
al
over
elf.
Wegens
tijdsgebrek
om
deze
discussie
tot
een
goed
eind
te
brengen
en
er
de
aandacht
aan
te
besteden,
die
de
zaak
verdient,
besloot
men
een
speciale
vergadering
daarvoor
te
beleggen,
die
naar
alle
waarschijnlijkheid
in
September
of
October
zal
worden
gehouden,
nadat
de
inleiding
van
den
heer
Gratama
en
het
antwoord
van
den
heer
De
Bie
Leuveling
Tjeenk
indruk
en
met
de
noodige
afbeeldingen
aan
de
leden
bekend
zullen
zijn
gemaakt.
108