Tekstweergave van GA-1936_MB023_09103

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Sept. 1936 AMSTELQDAMUM Jacob de Bucquoy en zijn geslacht. Uit mijn familie-archief kan ik de navolgende aanvullingen geven op de door den heer J. H. Bekouw gepubli - ceerde genealogie de Bucquoy: Jaapje en Alida Hartman (resp. gehuwd met Jeronimus en Pieter de Bucquoy) waren dochters van Isaack Hartman, chirurgijn te Amsterdam, overman van het chirurgijnsgilde en marktmeester van de Ossenmarkt aldaar, en Jaapje Uodenburgh. Jacob de Bucquoy en zijne echtgenoote Catharina Fock (van wie was zij een dochter?) zijn beiden begraven in het familiegraf Hartman inde Zuiderkerk te Amsterdam. Alida Hartman (gehuwd met Pieter de Bucquoy) overleed te Amsterdam in April 1711 en werd 21 April 1711 in voormeld familiegraf bijgezet. Haar echt - genoot leefde toen nog en woonde tusschen de Weteringpoort en de Regu - liersgracht aan de Molen de Hoop. Omtrent hun kinderen kan ik nog het volgende aanvullen: 1. Joanna de Bucquoy huwde Iste met Jan de Both Nicolaasz. en 2de met Jan Nolting. 2. Jaapje de Bucquoy huwde met Pieter Somer. 3. Agatha Pieternelle de Bucquoy werd in het familiegraf begraven. Zij huwde 2de met Jan Bernard van der Marckt. 4. Alida Elisabeth de Bucquoy huwde met Daniël Nicolaas Albcrts. Over de nakomelingen in vrouwelijke lijn, speciaal van Catharina Maria de Bucquoy en Jacobus Broekman staan mij vele gegevens ten dienste. Batavia C. W. F. del Campo Hartman. lets over het Groene-zwanenspel. Mevr. F. E. Jolles —Weghuis te Arnhem schrijft ons: Naar aanleiding vaneen artikel van dr. M. Boas in Amstelodamum van Sept. 1935, hetwelk mij eerst nu in handen kwam, zij het mij vergund enkele opmerkingen te maken, aan - nemende dat genoemd artikel in dit tijdschrift nog geen gevolg heeft gehad. Allereerst dit: de tekst van Van Vloten in zijn Ned. Baker- en Kinderrijmen is m.i. wat het Groene-Zwanenspel betreft afgeloopen bij: „daar gaande klokjens bingeldebang”. Het daarop volgende: „Bingeldebangdeboeze” heeft er niets mee te maken; dit schijnt een aftel - rijmpje te zijn (in Arnhem niet bekend). Het werk van Van Vloten is hier, als op zoovele andere plaatsen, zeer on - overzichtelijk, onduidelijk; waarschijnlijk doordat Van Vloten, gelijk veel anderen, zich voornamelijk voor het lied interes - seerde en het spel van minder belang achtte. (Zie mijne opmerkingen daar - omtrent in Eigen Volk, Wintermaand 1931.) In het artikel van dr. Boas wordt trouwens iets dergelijks gezegd t.a.v. Handje-Plak, door N. Bodenheim. Dit werkje zal wel hoofdzakelijk terwille van de illustraties zijn opgezet. (Voor ver - dere bezwaren tegen boekjes als Handje- Plak, zie Eigen Volk, Hooimaand 1931). Uit het slot van het artikel van dr. Boas meen ik te begrijpen, dat hem de gang van het spel niet volkomen duidelijk is. Indien inderdaad de Germaanschc gods - dienstige feesten de oorsprong van dit aardige meisjesspel zijn geweest, moeten wij dan niet inden stoet der door de poort trekkende kinderen zien den tocht van den mensch door het leven, van jeugd tot ouderdom, vele malen „door - gaande” zonder gevangen te worden, totdat zijn uur slaat en hij „die achter is” die het verste gevorderd is in het leven „moet voorgaan”, de brug over, inden dood? Vaneen „van achteren” en „van voren” immers is in dit spel geen sprake: de laatste phase ervan vertoont de twee brug-vormende meisjes, elk met haar partij, tegenover elkaar. Zoo zal dus de gang van zaken, wat de woordverbaste - ring betreft, als volgt zijn geweest ; „laat doorgaan” werd verbasterd tot „lan - doren”, waarna terwille van het rijm de volgende regel: „wie achter i5....” eveneens verbasterde tot: „van achteren en van voren”. De hier ter plaatse gezongen lezing is dan ook juister uitbeelding van den gang van het spel dan de Amsterdamsche. 103