Tekstweergave van GA-1936_MB023_09095
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Sept.
1936
AMSTELODAMUM
mocht
doen,
kon
ik
soms
niet
van
mij
afzetten,
wat
Jan
Veth
geschreven
heeft
over
den
ook
door
Mensing
vereerden
Victor
de
Stuers:
„hij
was
sterk
en
trouw,
zelfs
in
zijn
rancunes”.
Maar,
om
nog
eens
met
Veth
te
spreken,
dan
was
ook
~de
breede
en
blanke
rechtvaardigheid
hem
vreemd”.
En
dan
verstond
men,
dat
deze
aantrekkelijke
man
ook
vermocht
af
te
stooten.
Mensing
voelde
dat
zelf
misschien
ook
wel,
want,
toen
ik,
niet
bevroedende,
hoe
snel
het
eind
voor
hem
zou
komen,
hem
in
bedenking
gaf,
als
hij
de
zeventig
voorbij
zou
zijn,
zijn
mémoires
in
het
licht
te
geven,
antwoordde
hij,
dat
hij
dan
over
tal
van
menschen
allerlei
zou
moeten
neerschrijven,
wat
beter
vergeten
werd.
Welk
een
schat
van
gegevens
over
personen
hoe
kon
hij
ze,
elk
in
eigen
taal
latende
spreken,
met
fonkelend
oog,
meesterlijk
nabootsen,
zaken,
toestanden,
welk
een
levenswijsheid
op
het
gebied
van
kunst
en
kunst
handel,
hadden
dergelijke
mémoires
kunnen
bevatten.
De
kennis
van
boeken
en
platen
en
kaarten
en
van
de
geschiedenis
der
scheepvaart
dateerde
uit
zijn
jeugd,
uit
zijn
jongenstijd
bijna,
toen
hij
in
het
antiquariaat
van
den
door
hem
hoogvereerden
J.
A.
Alberdingk
Thijm
zijn
loopbaan
begonnen
was.
Bij
het
Rijksprentenkabinet
was
Mensing
nog
korten
tijd
werkzaam;
op
1
October
1885
deed
hij
zijn
intrede
in
het
huis
Frederik
Muller
&
Co.,
waaraan
hij
meer
dan
een
halve
eeuw
zou
verbonden
blijven.
Leeft
de
naam
van
den
stichter
nog
heden
voort,
al
ware
het
slechts
wegens
de
beschrijving
der
Nederlandsche
historieplaten,
was
zijn
opvolger
F.
Adama
van
Scheltema
„Meneer
Scheltema”,
zoo
noemde
hem
Mensing
in
eerbiedige
vriend
-
schap
—,
mede
een
man
van
groote
gaven
en
van
beteekenis
in
het
Amsterdam
van
zijn
tijd,
geen
mindere
was
de
derde
inde
rij
van
de
leiders
van
Frederik
Muller
&
Co.,
Anton
Mensing,
wien,
nauwelijks
dertig
jaren
oud,
na
Scheltema’s
vroeg
-
tijdigen
dood
in
1899,
die
taak
op
de
schouders
kwam.
Had
tijdens
het
leven
van
den
stichter
der
firma
de
nadruk
bij
het
boekenanti
-
quariaat
gelegen,
onder
Adama
van
Scheltema
had
het
huis
Muller
daarnaast
de
veilingen
opgevat
van
antiquiteiten,
teekeningen
en
prenten.
Mensing
zou,
het
bestaande
gestand
doende,
verder
gaan
op
den
weg
van
het
veilingwezen.
Wat
hij
daarop
voor
zijn
firma
en
voor
Amsterdam
bereikt
heeft,
bleek
op
een
retro
-
spektieve
tentoonstelling,
in
het
najaar
van
1935
gehouden,
welke
nog
versch
in
het
geheugen
ligt.
Uit
alle
landen
wist
Mensing,
vooral
inde
na-oorlogsjaren,
de
schilderijen,
de
teeke
-
ningen,
de
antiquiteiten
naar
Amsterdam
ter
veiling
te
brengen.
Namen
behoef
ik
niet
te
noemen;
ze
leven
nog
voort
en
ik
zou,
wilde
ik
op
eenige
volledigheid
aan
-
spraak
maken,
ineen
langwijlige
opsomming
vervallen.
Maar
wel
mag
hier
nog
eens
nadrukkelijk
tot
uiting
worden
gebracht,
hoezeer
Mensing’s
werkzaamheid
aan
het
kunstleven
en
aan
den
kunsthandel
van
Amsterdam
is
ten
goede
gekomen.
Hij
toonde
zich
een
koopman
in
grooten
stijl;
hij
wist
partikuliere
verzamelaars
te
kweeken
en
hij
wist
openbare
verzamelingen
dooreen
mild
gebaar
aan
zich
te
verplichten.
Heen
wonder
dan
ook,
dat
ter
gelegenheid
van
Mensing’s
veertigjarige
werkzaamheid
bij
Frederik
Muller
&
Co.
talrijke
vrienden
een
gedenksteen
inden
toegang
tot
het
veilinglokaal
deden
aanbrengen.
Die
aanbieding
werd
gevolgd
dooreen
maaltijd,
die
ons
inde
herinnering
kwam,
toen
tegen
1
October
1935
Mensing
zijn
vrienden
hoevelen
waren
sinds
1926
weggevallen
uitnoodigde,
om
met
hem
en
zijn
talrijk
gezin
zijn
vijftigjarigen
arbeid
te
vieren.
Weer
was
hij
het
middelpunt
van
het
feest,
’s
Anderen
daags
bood
de
Amsterdamsche
kunsthandel
zijn
nestor
een
maaltijd
aan.
Kort
na
dien
vertoonden
zich,
ook
naar
buiten,
de
blijken
vaneen
ernstig
lijden.
Nog
was
hij
in
December,
schijnbaar
hersteld,
bij
een
veiling
tegenwoordig.
Inden
ftanvang
van
dit
jaar
verergerde
de
toestand;
de
berichten
deden
meer
en
meer
95