Tekstweergave van GA-1935_MB022_07116

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Lieuwes is lang gebleven, nl. tot zijn dood in 1840, toen hij slechts 39 jaar oud was. Het pleit zeer voor de school dat zoo vele oud-kweekelingen groote gehechtheid en dankbaarheid aan haar hebben behouden, hun leven lang. Daaruit is ook de oprichting inden jongeren tijd van de Vereeniging van Oud-Kweekelingen (in 1917) te verklaren die ook nu bij de feestelijke herdenking weder blijken van groote belangstelling heeft gegeven. Zoo is het trouwens altijd geweest. Het treffendste voorbeeld is dat van den kweekeling Lambertus Zeegers Veeckens, die in zijn jonge jaren, van 1795 tot 1801, voedsterling van het Nederlandsch Fonds was geweest. Hij ging als stuurman naar Indië en trad er in dienst van het Gouvernement. Na de komst van Maarschalk Daendels heeft hij als een zijner gunstelingen een schitterende promotie gemaakt. Bovendien stelde een schatrijk huwelijk hem in staat zijn positie inde ambtelijke wereld nog te versterken, al was hij in het algemeen gevreesd en alles behalve populair. Hij toonde altijd groote belangstelling inde Kweekschool en alle oud-kweekelingen waren hem welkom. Hij zond geregeld giften voor het Fonds, hetzij door inzameling, hetzij uit eigen middelen. Na het herstel toonden Commissarissen van hun kant hunne dankbaarheid voor zijn hulp door hem te benoemen tot Commissaris in Indië. Daarvoor was hij zeer gevoelig en sedert vloeiden de Indische baten in nog sterker mate. Toen Zeegers Veeckens in 1820 repatrieerde als oud-hoofddirecteur van financiën, vestigde hij zich in zijn geboortestad, Amsterdam. De commissarissen verwelkomden hem met open armen en zij boden hem een plaats aan in hun midden. Het was de eenige positie die hij aanvaardde en hij wijdde zich met alle kracht aan de Kweekschool, zoodat hij een tweede Van Swinden is geworden. Toch was hij geen gemakkelijk man. Hij stond in het college dikwijls alleen, maar hij was bezield met een innige liefde voor de school en het zeevaartkundig onderwijs, en zoo bracht hij toch goede dingen tot stand. Het was op zijn voorstel dat de Commissarissen in 1853 een adres richtten aan den Koning waarin zij beleefd bedankten voor verderen regeerings - steun. Op deze onafhankelijkheid zijn zij altijd trotsch geweest, totdat zij in 1912 genoodzaakt waren opnieuw den onmisbaren steun van de overheid te aanvaarden. Onder de Commandeurs die over de Kweekschool waren gesteld zijn enkelen afzonderlijk te vermelden: Pieter Ie Comte, een gewezen zee-officier en een zeer begaafd man, o.a. bekend geworden door zijn met eigen scheepsteekeningen ver - sierde Praktikale Zeevaartkunde. Van 1829 af is hij Commandeur geweest, maar op den duur liet de verstandhouding met Commissarissen veel te wenschen zoodat hij reeds in ’37 is heengegaan. Een zijner opvolgers was, van 1840 tot ’65, Rutte Jochems, daarna Adrianus Pieter Achenbach, de eerste die den titel van Commandant mocht voeren. Deze oud-koopvaardijkapitein heeft van 1865 tot 1890 met strenge doch rechtvaardige hand de leiding gevoerd en onder hem zijn een aantal reorganisaties tot stand gebracht. Alleen zijn hooge leeftijd is aanleiding geweest tot zijn aftreden. De oud-kweekeling Willem Jacob Swart is Achenbach’s opvolger geweest, tot 1906, toen ziekte hem noodzaakte te bedanken. De Iste officier Gijsbertus Doncker is daarna als commandant opgetreden. Zijn dienstjaren van 1906 tot ’l7 zijn samengevallen met een tijd van grooten bloei van de scheepvaart en een sterk vermeerderde vraag om stuurlieden door de stoomvaartmaatschappijen. Dit heeft een aantal ingrijpende wijzigingen ten gevolge gehad, maar toch geen invloed meer op Doncker’s werkzaamheid. In het laatst van 1917 is hij overleden na 22 jaar voor de Kweekschool geleefd en gestreefd te hebben. Commandant J. Oderwald heeft Doncker opgevolgd en hij is in 1931 vervangen door den toen - maligen Isten officier D. H. van der Hiel. Het gedenkboek bevat vele mededeelingen over de kweekelingen, over hun verpleging en over de soms strenge straffen die moesten worden toegepast. Kolonel Warnsinck is er in geslaagd een duidelijk beeld te ontwerpen van het geheele 150-jarige bestaan dezer inrichting, welke van groot nut is geweest voor de Neder - landsche zeemacht en inde tweede periode vooral voor de koopvaardij. Zij is vol- 116