Tekstweergave van GA-1935_MB022_07103
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
voor
Volksvlijt.
Van
het
uitvoerend
comité
was
de
heer
F.
Adama
van
Scheltema
voorzitter
en
de
heer
J.
F.
M.
Sterck
secretaris.
Zij
hadden
een
gedelegeerde
noodig
en
daartoe
werd
Van
Someren
Brand
uitgenoodigd.
Hij
nam
deze
positie
aan
en
werkte
ijverig
mede
tot
het
succes
van
de
expositie.
Maar
dit
was
slechts
een
onder
-
breking
van
al
zijn
literair
werk.
Hij
schreef
inde
volgende
jaren
weer
veel,
ook
over
Amsterdamsche
onderwerpen,
o.a.
in
1892,
bij
illustraties
van
J.
H.
Wijsmuller
over
„De
Stad”
in
Elsevier,
en
over
„Het
Vondelspark”
in
Eigen
Haard;
in
1892
„De
kleeding
der
Amsterdamsche
burgerweezen”
bij
teekeningen
van
Ferd.
W.
G.
Oldewelt,
en
in
1895
„De
kleeding
in
het
R.
C.
Maagdenhuis”,
bij
illustraties
van
denzelfde
(beide
in
Elsevier).
Het
jaar
1895
was
gewichtig
in
zijn
leven.
In
Maart
stierf
zijn
geliefde
vader
en
op
19
Juli
trad
hij
inden
echt
met
Maria
Zoethout,
een
zuster
van
den
bekenden
journalist
D.
A.
Zoethout,
redacteur
van
„de
Echo”
(die
later
de
eerste
chef
zou
worden
van
het
„Kort
Verslag”
inde
Tweede
Kamer).
Maar
bovendien
werd
hij
in
het
najaar
nadat
de
heer
P.
Haverkorn
van
Rijsewijk,
directeur
van
Boymans,
had
bedankt
benoemd
tot
conservator
van
het
nieuwe,
pas
voltooide
Stedelijk
Museum.
Daarmede
had
hij
voor
het
eerst
een
vaste
positie
verkregen,
ook
al
was
het
salaris
belachelijk
gering.
Hij
stond
direct
voor
een
moeilijke
taak.
Volgens
de
testamentaire
beschikking
van
douairière
Lopez
Suasso
—de
Bruyn,
moesten
haar
verzamelingen
antiquiteiten
en
snuisterijen
worden
ondergebracht
en
bijeenblijven
ineen
zoo
-
genaamde
„Sophia-Augusta
Stichting”
maar
het
bleek
onmogelijk
van
die
hete
-
rogene
massa
met
honderden
gelijkwaardige
voorwerpen,
een
toonbaar
geheel
te
vormen,
als
ineen
museum.
Brand
nam
het
denkbeeld
over,
dat
reeds
door
den
eersten
beheerder
der
nalatenschap,
wijlen
den
archivaris
mr.
N.
de
Roever,
aan
de
hand
was
gedaan,
om
de
zalen
te
reconstrueeren
in
vroegere
stijlen.
Daarbij
vond
hij
krachtigen
steun
en
medewerking
bij
een
invloedrijk
lid
der
commissie
van
toezicht,
den
heer
P.
van
Eeghen.
Zoo
ging
hij
aan
het
werk
en
het
was
veelomvat
-
tend.
Hij
slaagde
er
in
om
geheele
vertrekken
uit
patricische
grachtenhuizen
te
laten
overbrengen
in
het
„Suasso-Museum”
en
aldus
een
reeks
zalen
te
vormen
die
in
historische
volgorde
een
beeld
gaven
van
de
prachtige
interieurs
van
echt
Amster
-
damsche
woonhuizen,
met
rijke
betimmeringen,
wandbekleedingen,
plafonds
en
stucadoorwerk.
De
antiquiteiten
en
curiosa
van
mevrouw
Lopez
Suasso
werden
in
deze
zalen
in
vitrines
gerangschikt
als
een
aanvulling
van
het
aantrekkelijke
geheel.
Zoo
ontstond
de
„Sophia-Augusta
Stichting”
als
een
onderdeel
van
het
museum.
De
man,
die
het
moeilijke
vraagstuk
op
de
beste
wijze
had
opgelost
en
daaraan
veel
moeite
had
besteed,
heeft
in
Elsevier’s
Maandschrift
van
1901,
in
drie
vervolg
-
artikelen
met
afbeeldingen,
zelt
de
„Sophia-Augusta
Stichting”
beschreven.
Er
kwamen
drukke
dagen
voor
den
conservator
van
het
museum,
vooral
in
het
jaar
van
de
Inhuldiging,
toen
de
altijd
gedenkwaardige
Rembrandt-tentoonstelling
door
duizenden
buitenlanders
en
landgenooten
werd
bezocht.
Tegelijk
werd
daar
op
initiatief
van
Brand
een
tentoonstelling
van
volkskleederdrachten
bijeengebracht
en
in
drie
zalen
opgesteld.
Hij
had
zich
voor
de
samenstelling
de
uiterste
moeite
gegeven
en
aan
waardeering
heeft
het
hem
ook
niet
ontbroken.
De
collectie
poppen
werd
ten
slotte
aangekocht
door
vier
Amsterdammers,
de
heeren
H.
J.
Rahusen,
P.
van
Eeghen,
J.
H.
van
Eeghen
en
J.
A.
Lehmann,
en
aan
het
Rijk
ten
geschenke
ge
-
gegeven.
Bij
den
dank
aan
de
schenkers
werd
in
het
bijzonder
hulde
gebracht
aan
mr.
Van
Someren
Brand,
die
aan
het
bijeenbrengen
der
collectie
maar
ook
aan
het
samenstellen
van
den
catalogus
veel
ijver
en
moeite
had
besteed,
en
die
taak
met
groote
toewijding,
lust
en
zaakkennis
had
verricht.
De
conservator
had
zekere
eigenschappen
die
hem
bij
zijn
betrekkingen
met
de
buitenwereld
inden
weg
zaten.
Het
was
allerminst
een
ambtenaar,
hij
was
volstrekt
niet
toeschietelijk,
ja
zelfs
ongenaakbaar.
In
het
bijzonder
voor
de
vertegenwoor
-
digers
van
de
pers
was
hij
nooit
te
spreken
en
dat
hoewel
hij
zelf
eigenlijk
tot
het
gilde
behoorde.
Mochten
daaruit
ooit
moeilijkheden
zijn
voortgekomen,
dan
zijn
103