Tekstweergave van GA-1935_MB022_07097
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
weest:
zij
heette
Sophia
Botta
en
was
een
Westfaalsch
burgermeisje,
die
de
graaf,
waar
en
wanneer
weten
wij
niet,
heeft
ontmoet
en
die
hem
sedert
trouw
is
gebleven.
Wat
heeft
intusschen
dat
alles
met
Amsterdam
te
maken?
Eenvoudig
dit,
dat
de
graaf
de
Vavel
de
Yersay
geen
graaf
en
geen
Franschman
was,
maar
een
Am
-
sterdamsche
burgerjongen,
wiens
doopceel
ook
door
prof.
Fruin
is
gelicht.
Hij
heette
Leonardus
Cornelius
van
der
Valck
en
was
in
1769
in
Amsterdam
geboren
uiteen
katholieke
familie:
hij
is
intusschen
zijn
leven
lang
een
vrijdenker
geweest.
Hij
heeft
in
Keulen
en
in
Göttingen
gestudeerd,
maar
wierp
zich
m
1792
m
de
hransche
revolutie.
Wij
vinden
hem
dan
als
luitenant
in
het
Bataafsche
legioen:
zoo
komt
hij
in
1795
in
Nederland
terug.
In
1797
wordt
hij
door
de
Engelschen
krijgsgevangen
gemaakt,
maar
wordt
op
belofte
ontslagen.
Het
volgende
jaar
is
hij
secretaris
dei
Bataafsche
ambassade
te
Parijs.
Maar
reeds
in
1799
neemt
hij
ontslag:
hij
keert
naar
Amsterdam
terug,
regelt
daar
zijn
zaken
met
zijn
oom
Laarman:
daarna
vertrekt
hij
naar
Duitschland.
Haar
zal
dan
kort
daarna
zijn
groot
avontuur
met
Sophia
Botta
zijn
begonnen;
de
graaf
en
de
gravin
de
Vavel
de
Versay
verschijnen
ten
tooneele
Hij
is
nimmer
meer
in
Holland
en
in
Amsterdam
teruggekeerd.
H.
Brugmans
DE
AFLEIDING
VAN
DEN
NAAM
JORDAAN
Ter
aanvulling
van
hetgeen
wij
over
dit
onderwerp
op
bl.
80
83
in
heiinneiing
brachten,
nog
enkele
aanhalingen
waaruit
kan
blijken,
dat
ook
andere
gissingen
weer
herleven
en
dat
het
toch
moeite
kost
om
de
lezing,
die
in
1915
door
dr.
A.
Beets
zoo
degelijk
werd
bewezen,
algemeen
ingang
te
doen
vinden.
In
het
„Alg.
Handelsblad”
van
3
Sept.
j.l.
(ochtendbl.
2e
bl.
pag.
4)
bevat
een
ingezonden
mededeeling
van
den
heer
Paul
Sabel,
in
hoofdzaak
aldus
luidende:
Omstreeks
1880—1900
was
hier
ter
stede
nog
een
gebruikelijke
nevenvorm
Jordiks
”
in
gebruik
.
Dit
werd
wel
beschouwd
als
een
bargoensche
uitdrukking
naast
het
fatsoenlijke
„Jordaan
(aan
kinderen
werd
dan
ook
uitdrukkelijk
verboden
het
woord
„Jordiks
te
gebruiken),
maar
het
komt
mij
voor,
dat
men
in
dat
uitgebannen
woord
toch
den
oorspronkelijker!
vorm
van
den
naam
he
Ditb
een
verbastering
van
„
Jurisdictie
”,
dat
later
tot
„Jordikzie”
is
geworden.
Nadere
bij
-
zonderheden
omtrent
de
Jurisdictie
vindt
men
bij
D.
C.
Meijer
jr.
m
„Amsterdam
m
de
17e
eeuw
in
het
hoofdstuk
over
de
Jordaan.
.
.
.
,
_
Daar
de
vorm
„Jordiks”
nog
slechts
enkele
tientallen
jaren
geleden
m
leven
was
en
misschien
ook
thans
nog
wel
zal
kunnen
worden
gehoord,
behoeft
er
dunkt
hem,
omtrent
den
waren
oo
sprong
van
den
naam
geen
twijfel
te
bestaan
en
moeten
alle
zinspelingen
op
jardm
-
waaruit
zich
trouwens
klankwettig
wel
nooit
een
vorm
„Jordaan
zou
hebben
ontwikkeld
maar
ver
-
“weï
a’chfmen
het
begrijpelijk,
dat
onze
bijbelvaste
voorouders
wien
de
vorm
„Jordiks”
niets
meer
zeo-de,
dit
woord
hebben
verhaspeld
tot
het
hun
zooveel
beter
bekende
„Jordaan
Dat
hieraan
later
toespelingen
op
het
„land
van
over
de
Jordaan
werden
vastgeknoopt,
laat
zich
verklaren,
maar
is
m.i.
natuurlijk
geheel
van
secundaire
beteekems.
Het
komt
ons
voor,
dat
de
geachte
inzender
U.
C.
Meyer
jr
met
juist
geciteerd
heeft
met
weglating
van
zijn
tirade
over
het
land
over
den
Jordaan
en
van
zijn
opinie
over
de
afleiding
Jardin-Jordaan.
Hij
haalde
alleen
aan
wat
hem
dienstig
was
voor
zijn
betoog.
Dat
de
vorm
„Jordiks”
als
afkorting
van
„Jurisdictie
(D
L.
Meyer
Jr.
kende
die
niet,
wel
den
vorm
„Jordiksie”)
nog
slechts
enkele
tientallen
jaren
geleden
inleven
was,
blijve
geheel
voor
rekening
van
den
heer
Sabel.
Het
zal
hem
moeilijk
vallen
daarvoor
een
bewijsplaats
bij
te
brengen.
In
ieder
geval
was
het
woord
„Jurisdictie”,
hoe
dan
ook
afgekort,
zeer
oud.
De
heer
Sabel
acht
het
verklaarbaar
dat
hieraan
„later”
toespelingen
op
het
„land
van
over
de
Jordaan
werden
vastgeknoopt,
maar
het
is
door
de
aanhalingen
van
dr.
Beets
bewezen,
dat
het
woord
„Jordaan”
reeds
in
vroegen
tijd
bekend
was
als
een
benaming
voor
de
Prinsengracht.
Het
komt
reeds
eenige
malen
voor
in
Hennebo
s
„Lol
der
Jenever
van
1720
(eerste
druk
1716—
1
18),
om
van
de
duidelijke
citaten
uit
het
eind
van
dc
18e
eeuw
niet
te
spreken.
Zij
blijven
voor
ons
van
primaire
beteekems.
We
kunnen
echter
nog
een
ander
citaat
aan
de
hand
doen,
dat
den
heer
sabel
97