Tekstweergave van GA-1935_MB022_07087

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELOUAMUM DE LEEMTEN VAN ONZE „MONUMENTENLIJST” Zij zijn vele, gelijk prof. dr. ir. D. F. Slothouwer, tot een bespreking van dit onderwerp door de redactie uitgenoodigd, in het bouwkundig weekblad Architectura (Nr. 21, 25 Mei ’95) duidelijk heeft aangetoond. De Amsterdamsche „monumentenlijst”, zooals zij kortheidshalve maar onvol - ledig en dus gedeeltelijk onjuist heet, berust op art. 12 van de zoogenaamde monu - mentenverordening (die nergens het woord monument omschrijft of zelfs noemt). Het voorkomen van het woord monument is historisch wel te verklaren. Het Rijk is immers voorgegaan met de voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, een soort inventarisatie waarbij naast roerende kunst - voorwerpen als schilderijen en zilverwerken, ook fragmenten als gevelsteenen e.d. zijn opgenomen. Het is echter onjuist alle daar vermelde perceelen aan te duiden als door het Rijk erkende monumenten. Vele particulieren kunnen zich er moeilijk mee vereenigen, wanneer zij vernemen dat hun pand op de stedelijke monumentenlijst is geplaatst. Zij vinden het onaanvaardbaar dat hun bezit tot „monument” wordt verklaard, vooral ook omdat zij daarvan zeker geen voordeel, maar dikwijls nadeel zullen ondervinden. Vele gebouwen die op de Amsterdamsche „monumentenlijst” voorkomen kunnen geen eigenlijke monumenten genoemd worden. leder zal moeten toegeven dat in deze verordening weer een nieuwe eigendomsbeperking ligt en dat feitelijk, wanneer de gemeente deze gebouwen voor de gemeenschap wil bewaren, de eenige moreel-juiste consequentie zou zijn, dat zij deze gebouwen verwierf. Dit echter is de facto onmogelijk. Juist echter omdat men hier ingrijpt in het particulier bezit, is er veel aan gelegen op welke wijze dit geschiedt. Het is waarlijk te hopen dat het Rijk, volgens de toezegging van den Minister van O. K. en W., weldra met een Monumentenwet zal komen, waarbij dan een minder pretentieuse naam ware te verkiezen. De lijst van Amsterdam is te beschouwen als een eerste begin en de indeeling in alphabetische volgorde is zeker niet practisch. Er zou niets tegen zijn het voor - beeld van het Rijk te volgen en te rubriceeren in: verdedigingswerken, bruggen, sluizen, standbeelden, wereldlijke openbare gebouwen, kerkelijke gebouwen, ge - bouwen van weldadigheid, wetenschap en kunst, particuliere gebouwen. Nu vindt men inde gepubliceerde lijst alles door elkaar en dikwijls zonderling gerangschikt. Eender belangrijkste gebouwen komt er niet op voor, nl. het Paleis op den Dam, maar b.v. wel het huisje Heerengracht 394 op den hoek van de Leidschegracht, (dit laatste omdat het behoort tot het bezit van „Hendrick de Keyser”). Van de niet-particuliere gebouwen zijnde Oude Walenkerk op den Achterburgwal, de Derde Synagoge inde Nieuwe Amstelstraat en de Port. Synagoge op het J. D. Meyerplein niet opgenomen. Waarom, als men het Deutzen hofje wel op de lijst ziet, is dit niet het geval met talrijke hofjes, als het Bosschen-, het Looijers-, het Nieuwe Suiker - lief je en het Hofje Venetiae? En waarom komen er op de lijst geen bruggen voor? Is het Paleis van Justitie onwaardig gekeurd of vergeten, of komt dit eerst aan de beurt bij de behandeling van de Prinsengracht? Liet belangwekkendst voor het publiek is de keuze die gedaan is uit de parti - culiere gebouwen. In het oog dient te worden gehouden dat inde lijst nog alleen maarde drie voornaamste grachten, Heerengracht, Keizersgracht en Singel, bewerkt zijn. Geen enkele andere gracht en geen enkele straat is voorloopig veilig. B. en W. dienen te bedenken dat een spoedige, liefst volledige behandeling van de geheele stad noodzakelijk is, omdat nu tal van belangrijke panden eenvoudig gesloopt kunnen worden. De nummering loopt op de Heerengracht van 1 tot 627 en van 2 tot 600, zoodat het hier rond 600 perceelen betreft. Van deze zijn slechts 58 opgenomen of ongeveer 10 pCt., waaruit blijkt dat er van bescherming van dit stadsdeel geen sprake is. Dit percentage is intusschen nog hoog in vergelijking met Keizersgracht en Singel. De schrijver gaat nu na welke perceelen wèl zijn vermeld, en welke zijn weggelaten, 87