Tekstweergave van GA-1935_MB022_07085

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM opnieuw; eindelijk hebben alle gevangenen haar plaats van achteren en van voren gekregen; dan gaan ze trekken en de partij, die de andere omvertrekt, heeft het spel gewonnen. Ook in het bruggespel wil men allerlei atavistische herinneringen zoeken (vgl. Zwaagdijk t.a.p.); hoe dit zij, in ieder geval zijn zij te scheiden van de voorstellingen, welke in het begeleidend lied hun sporen hebben achtergelaten. Men zou nu kunnen denken, dat het zonderlinge Amsterdamsche woord landoren naar de er op rijmende en op het spel doelende woorden van achteren en van voren gevormd is. Uit de nieuwe meegedeelde varianten blijkt echter, dat de verhouding juist omgekeerd is. Landoren, landoren is niets anders dan een verbastering van een eveneens op het spel betrekking hebbenden regel Laat doorgaan, laat doorgaan, en eerst na de verwording heeft men een nieuwen regel van achteren en van voren er op doen rijmen. De door mevr. Jolles meegedeelde text luidt: Groene zwanen Witte zwanen, Wie gaat mee naar Engeland varen? Engeland is gesloten. De sleutel is gebroken. Wie is er dan, Geen smid in het land, Die de sleutel weer maken kan. Laat doorgaan, laat doorgaan, Wie achter is moet voorgaan. Bij Zwaagdijk, V, 1933, p. 173: Groene zwanen Is er geen smid in ’t heele land, Die de sleutel weer maken kan. Laat doorgaan, laat doorgaan, De laatste zullen wij vangen. x ) (H. J. Bellen, V, 1933, p. 51 komt deels met deze, deels met gene redactie overeen). Nu de achtergrond van de Amsterdamsche verbastering landoren gevonden is, moet er ten slotte nog een opmerking gemaakt worden, waartoe de onderlinge vergelijking van alle texten leidt. M.i. was het kinderversje van de Groene Zwanen (resp. Kroene Kranen) oorspronkelijk niet met het bruggespel verbonden. Eerst inde redactie, waarin van het herstellen van den sleutel sprake is, is dit het ge val geweest. En hiervoor kwam natuurlijk een smid in aanmerking: hij is ontleend aan een ander kinderversje, waarin een timmerman voorkomt, maar het gezond verstand der kinderen heeft begrepen, dat voor dezen hier geen plaatswas, ik bedoel het versje van Witje Watje (van Vloten 1871, p. 30, ook bij S. Abramsz, Onze kinderversjes, 2e bundel, 1915, p. 10), of van Hummeltje Tummeltje (van Vloten 1871, p. 30) of van Ineke Tineke, of hoe dit personage uit de wereld der kinderfantasie verder moge heeten: Witje Watje zat op het hek, Witje Watje brak zijn nek, Daar is geen eene timmerman, Die Witje Watje maken kan. Deze timmerman-smid heeft, toen het rijm der groene zwanen een algemeen Nederlandsch speelvers werd, het stuivende zand en het klokkengebeier in Engelland verdrongen, waaruit weer de Amsterdamsche redactie is ontstaan: Is er dan geen smid in het land, Die den sleutel maken kan? Landoren, landoren. Van achteren en van voren, waarin zelfs scherper dan in „wie achter is, moet voorgaan” de gang van het spel is verbeeld. i) Zoo is het overgenomen ineen aardig feuilleton „Het Straatspel van M. Z. inde N. Rott. Ct. van 2 Juni 1935, Ochtendbl. Ik erken gaarne, dat de lezing van dit feuilleton voor mij de aanleiding is geweest het bovenstaande artikel te schrijven. Amsterdam. M - BoAS 85