Tekstweergave van GA-1935_MB022_07084
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
In
zijn
latere
uitgaven
Leiden,
1874
en
1876,
p.
28
staat
het
rijm
eveneens,
met
dit
verschil,
dat
de
voorlaatste
regel
weggelaten
of
misschien
wel
uitgevallen
is,
terwijl
inde
in
1894
door
prof.
Rogge
bezorgden
4en
druk
geen
enkele
der
vijf
laatste
regels
is
afgedrukt.
Boekenoogen
heeft
dan
in
zijn
Onze
Rijmen
(de
Gids,
Oct.
1893,
p.
17)
een
verkorten,
meer
afgeronden
vorm
meegedecld;
Kroene
kranen,
witte
zwanen,
Wie
wil
mee
naar
Engelland
varen?
Engelland
is
gesloten,
De
sleutel
is
gebroken.
In
Engelland,
Daar
stuift
het
zand
Daar
luiden
de
klokjes:
boem!
Hierbij
trekt
vooral
de
aandacht
de
spelling
Engel-land.
Immers
Boekenoogen
wijst
er
t.a.p.
op,
dat
dit
schijnbaar
naïeve
kinderliedje
door
allerlei
draden
met
de
heidensche
oudheid
verbonden
is.
~Inde
godsdienstige
voorstellingen
van
den
heidenschen
Germaan
nam
de
zielencultus
een
belangrijke
plaats
in
...
.
Stierf
een
mensch
dan
zocht
de
ziel
het
aardsch
omhulsel
weer
te
verlaten.
De
zielen,
die
tijdelijk
geen
verblijfplaats
ineen
lichaam
vonden,
verwijlden
ineen
soort
paradijs,
een
schoone
gaarde
met
bloemen
en
vogelenzang,
waar
de
doodsgodin,
door
zielen
omgeven,
zat
te
spinnen.
Dat
zielenrijk,
het
Engelland
van
vele
sproken
en
rijmen,
lag
naar
men
zich
voorstelde
onder
een
glazen
berg.
Toegang
gaf
slechts
een
bijzondere
sleutel,
nl.
een
beentje
of
knokkel,
waarvan
de
ziel,
die
het
gestorven
lichaam
verliet,
zich
gemakkelijk
kon
voorzien.
Vaak
ook
stelde
men
het
zich
voor
als
een
eiland,
waar
men
heenvaren
moest,
of
dat
men
overeen
brug
kon
bereiken”.
1
)
Het
is
de
door
Boekenoogen
meegedeelde
redactie,
die
men
aantreft
in
het
bekende
kinderboekje
Handjeplak
van
Nelly
Bodenheim
(2e
dr.,
+
1900),
die
begrijpelijkerwijze
de
kindertjes
niet
met
een
aprioristische
schrijfwijze
Engel-land
lastig
valt;
het
begin
van
het
liedje
luidt
bij
haar:
Koene
kranen,
verder
is
er
nog
inden
laatsten
regel
een
onbeduidende
variant.
Wat
men
nu
in
deze
redacties
mist,
is
iedere
zinspeling
op
het
spel,
waarbij
het
liedje
gezongen
wordt.
Dit
schijnbare
gemis
wordt
in
zekeren
zin
vergoed
door
den
laatsten
regel
der
Amsterdamsche
redactie:
van
achteren
en
van
voren,
die
betrekking
heeft
op
eender
laatste
phasen
van
het
spel.
De
gang
van
het
spel
is
meermalen
beschreven
o.a.
in
het
door
mej.
dr.
C.
C.
van
de
Graft
geschreven
artikel
Kinderspelen
inden
2en
druk
van
Oosthoeks
Encyclopaedie
XIII
(1934)
p.
383,
verder
inde
boven
bedoelde
recente
mededeelingen
van
varianten
door
mevr.
F.
E.
Jolles
—Weghuis
in
het
folkloristische
tijdschrift
Eigen
Volk
111
(1931)
p.
160
en
door
M.
Zwaagdijk
ald.
V
(1933)
p.
173,
waar
ook
een
photo
van
meisjes,
die
met
het
spel
bezig
zijn,
gevonden
wordt.
Het
spel
behoort
tot
die
spelen,
welke
men
folkloristisch
bruggespelen
noemt,
waarvan
bij
gemeenschappelijke
eigenaardigheden
allerlei
verscheidenheden
bestaan;
uitvoerig
worden
zij
beschreven
door
De
Cock
en
Teirlinck,
Kinderspel
en
Kinderkist
in
Zuid-Nederland,
I,
Gent
1902,
p.
234
—263.
Twee
meisjes
vormen
met
de
handen
een
brug
of
poort,
waaronder
een
rij
anderen
doortrekken
moet;
wie
bij
de
laatste
woorden
van
het
versje
zich
tusschen
de
leidende
meisjes
bevindt,
is
gevangen.
Vooraf
hebben
deze
meisjes
ieder
een
of
andere
heerlijkheid
bedacht,
het
gevangen
kind
wordt
terzijde
genomen
en
moet
haar
keuze
doen
uit
de
beide
haar
voorgehouden
kostbaarheden
en
neemt
daarna
plaats
achter
dat
meisje,
aan
welks
voorwerp
zij
de
voorkeur
geeft.
Spel
en
lied
beginnen
J
)
Inden
door
Rogge
bezorgden
4en
druk
van
Van
Vloten
(1894)
komt
op
p.
27
nog
een
geheel
andere
versie
voor,
die
mogelijk
eveneens
op
denzelfden
ondergrond
berust:
„Zwanen,
witte
zwanen,
Wie
wil
gebroken.
Vette
kapoen,
wat
doe
je
hier?
Ik
bak
mijn
brood
en
brouw
mijn
bier.
Zeven
paarden
voor
een
wagen,
Had
ik
een
stok,
ik
zou
ze
jagen,
Had
ik
een
zweep,
ik
zou
ze
slaan,
Dat
ze
den
hoogen
berg
opgaan.
Hooge
bergen,
diepe
kuilen.
Niemand
kan
den
dood
ontschuilen.
Als
hij
komt,
dan
komt
hij
snel,
Wacht
je
voor
de
zonde
wel.”
84