Tekstweergave van GA-1935_MB022_07080
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
DE
AFLEIDING
VAN
DEN
NAAM
JORDAAN
Op
blz.
71
hiervóór
hebben
we
een
aankondiging
kunnen
geven
van
het
boekje
over
de
„Amsterdamsche
straatnamen
en
hun
beteekenis”,
door
J.
J.
J.
Louët
Feisser,
hetwelk
toen
nog
niet
het
licht
had
gezien.
Den
lof
dien
weden
schrijver
brachten
wenschen
we
thans
nog
te
versterken,
omdat
we
ten
volle
beseffen
hoe
moeilijk
het
in
vele
gevallen
was
om,
uiteen
aantal
tegenstrijdige
verklaringen
van
plaatsnamen,
in
zeer
beknopten
vorm
de
meest
betrouwbare
en
aannemelijke
lezing
te
resumeeren.
Niettemin
achten
we
ons
verplicht
aandacht
te
vestigen
op
een
kennelijk
verzuim,
dat
bij
een
vluchtig
doorbladeren
van
de
losse
proef
-
bladen
aan
onze
aandacht
was
ontsnapt.
Hadden
we
die
onvolledigheid
vroeger
opgemerkt,
dan
zouden
weden
heer
Louët
Feisser
daarvan
nog
tijdig
kennis
hebben
gegeven.
De
bedoelde
plaats
eender
uitvoerigste
verklaringen
van
de
1800
namen
in
het
boekje
luidt
woordelijk
aldus;
Jordaan
(C).
Omtrent
dezen
naam
is
met
zekerheid
niets
vast
te
stellen.
Vermoedelijk
is
Jordaan
een
verbastering
van
~Jardin”.
De
Fransche
vluchte
-
lingen,
die
hier
op
het
einde
van
de
17e
eeuw
kwamen
en
zich
in
dit
stads
-
kwartier
vestigden
noemden
deze
buurt
„Jardin”
(tuin),
omdat
een
aantal
straten,
die
hier
lagen,
namen
van
boomen
en
bloemen
dragen.
Volgens
een
andere
lezing
hadden
de
refugiés
in
deze
buurt
een
tuin,
waar
zij
samenkomsten
hielden,
welke
door
hen
„Jardin”
genoemd
werd.
Met
de
eerste
zinsnede
kunnen
we
het
niet
eens
zijn,
zooals
uit
het
vervolg
zal
blijken.
De
schrijver
staat
blijkbaar
nog
altijd
op
het
standpunt
van
Ter
Gouw,
die
in
zijn
„Amstelodamiana”
Iste
deel
(derde
druk,
1874)
zijn
meening
heeft
ge
-
geven.
Het
bovenstaande
is
alles
Ter
Gouw
wat
er
aan
is
en
ook
de
heer
Feisser
is
sedert
1874
niet
verder
gekomen.
De
zeer
verdienstelijke
historicus
Jan
ter
Gouw
is
altijd
breedsprakig
wanneer
hij
geen
zekerheid
heeft
en
de
paedagoog
in
hem
brengt
er
hem
toe,
om
bij
zulke
gelegenheid
een
verhaaltje
te
verzinnen,
alsol
hij
voor
de
klas
stond.
Zoo
ook
in
dit
geval:
„Daar
hier
zooveel
Franschen
woonden,
werd
er
een
gezelschapstuin
inde
Elandstraat
aangelegd,
waar
zij
gelegenheid
vonden
om
met
hunne
landslieden
te
verkeeren,
en
dien
we
nog,
vóór
eenige
jaren
onder
den
naam
van
Franschen
Tuin
gekend
hebben.
Zij
noemden
dien
natuurlijk
le
jardin.
Indien
nu
een
Franschman
inde
stad
den
weg
niet
wist
te
vinden,
of
ook
als
er
nieuwe
vlugtelingen
aankwamen,
die
zich
bij
hunne
landslieden
wilden
vervoegen,
dan
vroegen
zij
gemeenlijk
den
voorbijganger
naar
le
jardin.
En
deze,
beter
Amsterdamsch
dan
Fransch
sprekende,
zei:
„o
mot
jij
inde
Jordaan
wezen,
enz.”
Aldus
ontstond
de
gewoonte
om
dit
stadsgedeelte
de
Jordaan
te
noemen”.
Het
is
duidelijk
dat
Ter
Gouw
er
geen
weg
mee
wist,
nog
minder
dan
zijn
voorbij
-
ganger,
en
het
ergerde
hem,
dat
hij
in
officieele
stukken
inde
heele
18de
eeuw
nergens
den
naam
Jordaan
was
tegengekomen.
Hij
neemt
het
den
deftigen
stads
-
historieschrijver
Wagenaar
kwalijk
dat
deze
den
naam
stelselmatig
vermeed,
maar
als
het
noodig
was
dit
stadskwartier
te
vermelden,
hij
zich
behielp
met
een
lange
omschrijving
als
b.v.
„de
Prinsen-
en
Baangraften
en
de
dwarsgraften,
die
met
dezen
twee
gemeenschap
hebben.”
Ter
Gouw
maakt
melding
van
andere
opvattingen,
waarbij
die
vaneen
„Maastrichtsch
predikant”,
die
„als
een
oud-testamentische
allusie,
aan
het
Overjordaansche
dacht”,
maar
die
meening
schuift
hij
geringschattend
ter
zijde
en
houdt
vast
aan
zijn
stelling
Jardin/Jordaan.
Al
was
die
nog
zoo
zwak.
Ter
Gouw
is
in
1894
ten
grave
gedaald.
De
bekenden
topograaf-historicus
D.
C.
Meijer
Jr.,
behoudt
de
groote
verdienste,
de
eerste
te
zijn
geweest,
die
vasten
vorm
heeft
gegeven
aan
een
opvatting,
welke
te
voren
alleen
schoorvoetend
aan
de
hand
was
gedaan.
In
1897
schreef
hij
in
„Amsterdam
inde
17e
eeuw”,
zijn
hoofdstuk
over
de
Jordaan.
Hij
maakt
daarbij
eerst
duidelijk
waarom
die
buurt
aan
den
overkant
van
de
Prinsengracht
langen
tijd
een
uithoek
is
gebleven.
„Er
waste
veel
in
wezen
gebleven
dat
aan
de
oude
paden-voorstad,
de
„Jordikzie
80