Tekstweergave van GA-1935_MB022_07077
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
FREDERIK
RUYSCH
EN
PETER
DE
GROOTE
Het
doel
van
de
eerste
reis
van
Peter
den
Groote
naar
het
Westen
was
de
Westersche
beschaving,
die
hem
zoo
aantrok
en
waarvan
hij
zooveel
wonderen
had
hooren
vertellen,
uit
eigen
ervaring
te
leeren
kennen.
Inde
XVIIe
eeuw
had
Holland
zijn
belangrijksten
concurrent
in
Moscovië,
de
Engelschen,
geheel
verdrongen
en
werd
voor
de
Moscoviërs
het
Westersche
land
bij
uitnemendheid.
Het
is
dus
be
-
grijpelijk,
dat
Peter
in
Holland
en
vooral
in
Amsterdam
de
Westersche
beschaving
hoopte
te
leeren
kennen.
Peter
wilde
alles
zien,
alles
uit
eigen
ervaring
leeren,
van
alles
op
de
hoogte
gebracht
worden.
Zijn
cicerone
te
Amsterdam,
Nicolaas
Witsen,
deed
al
het
mogelijke
om
de
weet-
en
nieuwsgierigheid
van
den
jongen
tsaar
te
bevredigen.
Aan
Witsen
had
de
tsaar
te
danken,
dat
hij
tijdens
zijn
eerste
verblijf
in
Amsterdam
(1697
—’98)
zoo
veel
gezien
en
meegemaakt
had,
met
zooveel
be
-
langrijke
personen
in
aanraking
was
gekomen,
zooveel
ervaringen
had
opgedaan.
Het
verblijf
te
Amsterdam
heeft
in
sterke
mate
het
verdere
leven
van
Peter
bepaald.
Als
de
meeste
menschen
van
zijn
tijd,
stelde
Peter
veel
belang
inde
geneeskunde.
Nicolaas
Witsen
bracht
hem
bij
Frederik
Ruysch,
eender
beroemdste
ontleed
-
kundigen
van
dien
tijd.
*)
Tijdgenooten
vertellen,
dat
het
anatomisch
kabinet
van
Ruysch
op
den
jongen
barbaar
een
overweldigenden
indruk
heeft
gemaakt.
Bijzonder
sterk
was
hij
getroffen
dooreen
lijkje
vaneen
kind,
dat
levend
scheen.
Het
bleef
niet
bij
dat
eene
bezoek.
Peter
raakte
bevriend
met
den
Amsterdamschen
geleerde,
bezocht
hem
vaak,
woonde
zijn
colleges
bij,
vergezelde
hem
bij
de
be
-
zoeken
aan
het
ziekenhuis,
hielp
hem
soms.
Om
den
tsaar,
die
schuw
van
aard
was,
tegen
de
nieuwsgierigen
te
beschermen,
wier
aanwezigheid
Peter
ergerde
en
soms
razend
maakte,
werd
voor
hem
een
speciale
deur
inden
muur
aangebracht,
waardoor
hij
ongemerkt
het
ziekenhuis
kon,
bezoeken.
Hoe
sterk
de
indruk
was,
dien
Frederik
Ruysch
op
Peter
gemaakt
heeft,
zien
wij
uit
de
omstandigheid,
dat
de
tsaar
zelfs
inde
moeilijke
tijden
van
den
oorlog
met
een
machtigen
tegenstander
(Karei
XII
van
Zweden)
en
binnenlandsche
onlusten,
tijd
vond
om
met
Ruysch
te
correspondeeren.
In
1701
zond
Peter
aan
Nicolaas
Witsen
eenige
hagedissen
met
het
verzoek
de
helft
er
van
aan
Frederik
Ruysch
te
geven.
Ruysch
bedankte
den
tsaar,
gaf
hem
allerlei
wenken
over
de
wijze
waarop
vlinders
verzameld
en
bewaard
moeten
worden,
hoe
wormen
en
rupsen
in
leven
kunnen
gehouden
worden,
enz.
Bovendien
verzocht
hij
den
tsaar,
hem
allerlei
zeldzame
diertjes
en
vischjes
uit
Zuid-Rusland
te
sturen.
Frederik
Ruysch
was
een
hartstochtelijke
verzamelaar
van
rariteiten.
Van
zijn
kant
zond
Ruysch
naar
Moskou
een
collectie
dieren
uit
Indië.
2
)
De
anatomische
praeparaten
van
Ruysch
onderscheidden
zich
door
hun
gaaf
-
heid
en
de
uitstekende
wijze,
waarin
ze
vele
jaren
bewaard
bleven.
Het
geheim
van
de
bereiding
van
zijn
„liquor
balsamicus”
wilde
Ruysch
niemand
vertellen,
hij
was
van
plan
het
voor
een
groot
bedrag
te
verkoopen.
3
)
Onderhandelingen
over
den
verkoop
van
dat
geheim
heeft
hij
met
verschillende
personen
gevoerd.
Aan
een
dier
personen
heeft
Ruysch
de
volgende
verklaring
gegeven
van
de
wijze,
waarop
hij
zijn
„liquor”
gevonden
heeft:
~Ge
moet
niet
denken,
dat
de
ontdekking
van
deze
wijze
van
het
praepareeren
van
lijken
een
eenvoudig
werkje
was.
Ik
stond
eiken
dag
om
4
uur
des
morgens
op,
gaf
al
het
geld,
dat
ik
verdiende,
voor
mijn
onderzoekingen
uit,
ik
heb
ongeveer
duizend
lijken
gepraepareerd,
niet
alleen
van
menschen,
die
pas
gestorven
waren,
maar
ook
lijken,
die
met
wormen
bedekt
waren;
ik
liep
dus
groot
gevaar
een
ernstige
ziekte
op
te
loopen”.
Over
de
waarde
van
de
ontdekking
van
Ruysch
werd
door
de
tijdgenooten
verschillend
geoordeeld.
De
latere
onderzoekingen
hebben
de
juistheid
van
de
q
J.
Scheltema.
Rusland
en
de
Nederlanden,
Amsterdam
1807,
deel
11,
p.
216.
2
)
De
brief
is
gedateerd
16
Juli
1701.
Kabinetnyja
Dela,
11,
No.
1,
fol.
839
840.
3
)
Bijzonderheden
over
het
geheim
van
Ruysch
vindt
de
lezer
in
het
boek
van
P.
Scheltema.
„Frederik
Ruysch”,
Sliedrecht
1886.
77