Tekstweergave van GA-1935_MB022_07074

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM niet nóg dierbaarder ware geweest dan de Geschiedenis *). Hij was namelijk de éénige die zonder éénige naspeurbare aanleiding onzerzijds, zich bij dat zieltogende Genoot - schap als aspirant-lid kwam melden en gesmeekt werd de teugels in handen te nemen. Prof. Blanksma dan wenschte te Amstelodamum op 28 Juni 1932 over Drebbel te spreken. En daar hem een trait-d’union ontbrak, smeedde hij er een. Hij ver - telde ons dus, dat Barlaeus een professor waste Amstelodamum, en dat diens (nicht) Suzanna de „turtur” was wier verscheiden men zoo roerend vindt aange - teekend door haar echtvriend, den dichter, onzen Constantijn Huygens, Huize Hofwijck, Voorburg. Prof. Blanksma vertelde ons hoe de jonge Constantijn, te Londen, met eerbied placht te luisteren naar de woorden die vloeiden van de lippen vaneen ouderen vriend, in wien hij èn Pythagoras èn Archimedes vereend meende te zien. Prof. Blanksma vertelde ons maar er was geen tijd voor disponibel, zou Herman Gorter gezegd hebben dat Constantijn Huygens door de mikroskopen van Drebbel placht te turen en een blik mocht werpen ineen geheel Nieuwe Wereld, de Wereld van het Kleine, en daar diepzinnige gesprekken over had. Mijn dag was goed; want al, sprak prof. Blanksma niet wat hier uit Huygens’ dagboek volgt, ik méénde te hooren: „Hoe mirabili tubulo, ut nihil omni vita aliud praestitisset, nominis immortalitatem Drebbclius hauil dubie promeruit” Het bovenstaande gaat lijnrecht in tegen de opinie van de H.H. dr. van Seters en Schierbeek, die, met den Engelschman Dobell, opkomen voor Leeuwenhoek. Maar als ik deze Achillessen of Hectoren uit hun tenten lok moge ik er een waar - schuwing bij geven. Laat men zich eerst nog eens op de hoogte stellen van wat Nicolas Claude Fabry, Sieur de Peiresc, raadsheer te Aix in Provence en bijgenaamd procureur generaal der wetenschappen, schrijft in zijn wereldvermaarde dagboek; en hoe het er staat? Immers prpf. Jaeger vertelt ons niet dat Peiresc was ~ravy d’admira - tion” (2 Juni 1622). En dat folio No. 408 van dat dagboek een zeer bijzonder blad is, (dat verdient te worden gefotografeerd, zooals ik de H.H. te Carpentras reeds heb verzocht) ontgaat aan prof. Jaeger’s lezers geheel en al! De achterkant van dat dagboekblad is namelijk geheel onbeschreven en op den voorkant staat slechts dit: „Cornelius Drubbels inventor dioptrae Abrahamus Kuffler, gener Drubelii Jacobus Kuffler, generi frater, dioptrae custos”. Is het onredelijk dat ik hier denk aan Sir Humphrey Davy, die, in exstase over zijn electrolytische afscheiding van Kalium (A°. 1807) (waarmede hij, oorlog ten spijt, Napoleon’s Voltaprijs veroverde) ....een penhouder te min achtte en zijn vinger inde inkt doopte om „Capital Experiment!” neer te schrijven? Met andere woorden; Meer aandacht s.v.p. voor Peiresc’s woorden ! Hij heeft dit ongetwijfeld geschreven met Letters als Rijksdaalders ! Zoo getuigen dan èn Peiresc in zijn dagboek en in zijn brieven aan Kardinaal Barberini (Urbanus VIII) èn Constantijn Huygens (in zijn autobiografie) dat Drebbel de man is van het (samengestelde) mikroskoop. Een kind zou het be - grijpen; als daar A°. 1853 te Amstelodamum geen Koninklijke Akademie van Wetenschappen gezeteld hadde. In antwoord toch op een schrijven van ons Ministerie van Buitenlandsche Zaken, waarmede, langs diplomatieken weg, een stuk uit Rome ter beoordeeling werd aangeboden.... het Vas een monografie van den Abbé Rezzi, die de brieven van Peiresc in voortreffelijken staat terugvond inde Bibliotheek van het Yaticaan decreteerde onze Koninklijke Akademie, ex cathedra recht doende, dat Drebbel geen mikroskoop kon hebben uitgevonden, omdat hij „oneindig verre” stond beneden Galilei en Kepler, en slechts een „mystisch bespiegelende geest” was geweest. Zoo was minder dan nihil de dank die de Abbé Rezzi oogstte voor zijn hoffelijk, *) Niet vergeten worde ook de Leidsche dissertatie van Dr. W. Ploeg (1934) over Constantijn Huygens en de Natuurwetenschappen. 74