Tekstweergave van GA-1935_MB022_07050

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM toevallige omstandigheden in staat waren naar het buitenland te gaan, waar zij vnj waren m hun doen en laten. Dat hij naar Amsterdam ging bewijst, dat hij die stad van bijzonder veel belang vond voor den handel op Rusland. Dr. Bobis Raptschinsky RE WIJNKOOPERS V AX DEN BROEK EN HUN DESCENDENTEN TE BERBICE Hendrik van den Broek, geboren inden jare 1650, was zilversmid en tinnegieter op den Nieuwendijk te Amsterdam. Zijn oudste zoon Johannes (geb. 1672) zette deze zaken voort, doch legde zich bovendien op de wijnnegotie toe, waarschijnlijk na het overnemen van de wijnkooperij, die Lambert van den Broek in 1684 (lijst van Amsterdamsche wijnkoopers, Gildenarchief), op de Weesperkolck dreef. De naam Lambert van den Broek komt nl. ook voor inden boedel-inventaris van de weduwe Hendrik van den Broek-Camerling. (Mogelijk heeft Matheus van den Broek, die bij zijn huwelijk op 22 December 1685 volgens het Amsterdamsche puyregister wijnkooper was, deze zelfde wijnkooperij eenige jaren geleid vóór zij werd overgenomen door Johannes van den Broek.) ' .Het gecombineerde beroep van Johannes van den Broek leidde er toe, dat de wijnhandel op den achtergrond raakte. Toch kon bij zijn overlijden in 171?’nog een wijnvoorraad van ca. 25,000 liters Bordeauxwijn en Piersemijnwijn geïnventariseerd worden, waarvan de totale taxatie-waarde echter slechts / 2000 bedroeg. Johannes van den Broek had 4 zonen en 2 dochters, waarvan de jongste zoon Philippus in 1734 den poorterseed als wijnkooper aflegde. De jongste dochter, Alida Cornelia, huwde op 29 November 1733 met Johannes Boelen, den oprichter van den op 16 October te voren gevestigden wijnhandel Jacobus Boelen. Van de beide zonen van den wijnkooper Philippus van den Broek werd de jongste (geb. 7 Dec. 1738) genoemd naar zijn oom Johannes Boelen. Het was dank z'ij diens financieelen steun, dat Johannes van den Broek zich omtreeks 1770 als kolonist te Berbice (het oostelijk deel van het tegenwoordige Britsche Guyana) kon vestigen. Berbice met zijn ongezond klimaat had weinig aantrekkelijkheid voor de Hollanders. Onder de leiding vaneen honderdtal Europeanen werkten ca. 3000 negerslaven, die van tijd tot tijd in opstand kwamen. Nog in 1763, toen hevige koortsen een groote sterfte onder de blanken veroorzaakt hadden, waardoor het garnizoen tot 20 man was geslonken, konden de verdreven plantageleiders hun bezittingen eerst heroveren, nadat de te hulp gesnelde troepen maandenlang een heftigen strijd gevoerd hadden. Het plantagebedrijf werd echter voor Johannes van den Broek en ook voor Johannes Boelen een winstgevende onderneming. Met de opbrengst der plantages „Nomen Nescio” en „Dankbaarheid” betaalde Johannes van den Broek zijn schuld af. Johannes Boelen deelde inde winst der door hem verkochte koffie en expor - teerde wijn en jenever naar Berbice. De correspondentie tusschen oom en neef getuigt van groote vriendschap. De kinderen van Johannes van den Broek werden bij oom Boelen te Amsterdam opgevoed en m zijn brief van 7 September 1780 met ’t Slaaveschip „De Jonge -Nicolaas Jan , betuigt Johannes van den Broek zijn erkentelijkheid „omtrent de toegeneegenheid nevens zijne lieve kinderen” en recommandeert die „bij herhaa - hng, als aan een ander vader”. Omstreeks 1790 vertrekt de zoon, Johannes van den Broek Jr. naar Berbice. Zijn vader is intusschen in deze kolonie tot grooten welstand gekomen. Aan zijn twee plantages heeft hij een derde toegevoegd, „’t Graaflijk Slot” aan de Rio Canje en hij.is ook mede-directeur inde plantage „De Bestendigheid”. In 1791 behoort hij tot de Raaden van Politie en Crimineele Justitie, tot de Raaden van de Civiele Justitie, waarvan de Gouverneur-Generaal a.i. Jacob Abraham van Imbijze van Batenburg president is, en hij is tevens eender vier weesmeesteren van Berbice. Johannes van den Broek Jr. vindt bij zijn aankomst te Berbice de plantages in volle exploitatie: „95000 bomen, waarvan de meeste jonge leverancier zijn” en 50