Tekstweergave van GA-1935_JB032_00082

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
strandrecht schuilt, dan valt hier bij die schepen, die op deze reede lijdelijk moesten vertoeven, slechts aan Amsterdamsche koggen te denken. Geen andere Zuiderzeehaven vertoont m haar oudste zegels, gelijk Amsterdam, een werkelijk diepgaand scheepstype, waarvoor het noodzakehjk was op die reede gedeeltelijk te worden ontladen, om den weg over het ondiepe Wiermger vlak te kunnen vervolgen. De z.g. Wiermger lichters hebben dan ook steeds een belangrijke rol vervuld in het Amsterdamsche havenbedrijf. Hier dus zien wij m het Wiermger strandrecht van omstreeks 860 een deugdelijke aanwijzing, dat reeds, gelijk later, de uit en thuisvarende schepen tezamen bleven, om ten slotte in groote getale op de reede m het IJ samen te treffen, zij het ook nog met met honderden te zaam, maar dan toch reeds op zoodanige wijze, dat het van belangwas op de Wiermger reede een strandrecht in te stellen. Uiterst belangrijk voor de kennis van het op onze haven gerichte verkeer is de oorkonde van 1122, waarmede deel 35 der Rijks Geschiedkundige Publicatiƫn de bronnen voor den Oostzeehandel mleidt. Deze geldt gelijk uit den aanhef blijkt, niet enkel de Utrechtenaren, maar tevens de bewoners van alle plaatsen binnen de grenzen van het Stichtsche tolgebied, die van bisschop Godebald dezelfde privileges hadden ontvangen, (van Mieris I, 86). Dat het hier Amsterdamsch verkeer geldt en met louter dat van de stad Utrecht, blijkt reeds uit het enkele feit, dat hier sprake is van Oostzeehandel. Dein die vaart gebruikte schepen van ouds Ommelandsvaarders geheeten (om Schagen), later bekend als Oostervaerders, konden Utrecht, noch zelfs Muiden bereiken. Het van ouds te Utrecht verkeerende scheepstype is bekend dooreen m 1879 te Vechten gevonden Romemsche Krommenjnder en een even onzeewaardig vaartuig uit wat lateren tijd, opgesteld m het Centraal Museum. Noch met de rivieren, noch met de Zuiderzee, stond Utrecht m open verbinding. Uit latere gegevens, n.l. uit de uit - treksels uit het havenregister ten behoeve van den biertol, waarbij wij het Ham - burgsche verkeer leeren kennen, blijkt dat de kleine kustvaart dan bijna geheel m handen is van Zuiderzee-schippers, terwijl uit Sondtollijsten en Informacie bekend is dat de groote vaart oost en west meest in handen is van Amsterdamsche reeders, terwijl veel schippers en de bemanning van de dorpen van Waterland en West-Friesland afkomstig zijn. (van Brakel-Hans. Gbl. 1915). Ook de door Keizer Hendrik Vin 1122 in zijn Utrechtsch paleis, Lofen, bekrach - tigde oorkonde doet ons een zelfden toestand vermoeden. Als buitenlanders worden slechts genoemd de Noren, die vrij zijn van hoofdgeld, waarschijnlijk Bergen- 18