Tekstweergave van GA-1935_JB032_00080

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Zoo had hij dan ook in zijn aanteekeningen ontdekt, dat er ineen grafelijke rekening van 1344 sprake is „van der cogghe te lastaedzen”. Toen dus, meende ter Gouw, was er dan toch zoo iets als een scheepsiastage. Om zijn lezers vooral niet te kort te doen, voegde hij er aan toe, dat men nu wel zekerheid had, dat men te Amsterdam schepen kon herstellen, maar dat men vooral niet moest meenen, dat men ook de kunst verstond er schepen te bouwen. Aldus schrijft men de geschiedenis van Amsterdam! Op dergelijke onzakelijke bewijsvoering nu berust de ook over onze grenzen verbreide voorstelling, dat het Duitsche schippers en kooplieden waren, die het verkeer op onze reede zouden hebben ingeleid en die hier den handel hadden geplant. Invoer van Duitsch bier zou het begin zijn geweest van onzen internationalen handel! Hoe luttel de stadsbeschrijvers, weinig nautisch van aanleg, als zij nu eenmaal waren, de reede en al wat daarmede verband houdt, hebben geteld, blijkt uit hun geringe belangstelling voor de oudste koggezegels. Niet alleen doen deze ons evenals die van andere zeesteden het type kennen, dat op de reede verkeerde, maar zij vertoonen zelfs het type van het allergrootste soort. Dat met het kogge-embleem, versierd met het Hollandsche wapenschild, met den enkelen klimmenden leeuw en de aanduiding ~S(igillum) opidi (= stad) de Amstelredamme” bewijst, dat de zoo vaak verkondigde voorstelling, dat Amsterdam in 1300 van dorp tot stad is geworden, onjuist is. Maar ook is er alle reden aan te nemen, dat dit zegeltype reeds van 1275 dateert. Immers het grootste er van, het grootzegel, een uniek voorbeeld vaneen dubbel randschrift, kan geen andere bedoeling hebben gehad, dan om in overzeesche landen op duidelijke wijze te doen blijken, dat Amsterdam, de voornaamste zeehaven was van Holland. Voor hetzelfde doel diende later, blijkens het privilege van Maximiliaan de keizerlijke kroon boven het Amsterdamsche wapen. Waarom zou men in 1275 gewacht hebben van dat voorrecht dienst te trekken? Sporen van het verkeer langs den vaarweg naar zee in het tijdvak tusschen NAAMSOORSPRONG EN HET VOORKOMEN ALS „OPPIDUm” OF POORTE. Ook langs het verder verloop van den vaarweg vinden wijde sporen van het oeroude ontwikkelingsproces terug. heuwenlang moeten de kustvuren aan het Marsdiep en het Vhe, zoowel als de betonning m de Zuiderzee hebben bestaan, vóór dit bestaan uit schriftelijke 16