Tekstweergave van GA-1934_MB021_05009
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSÏELODAMUM
waar
men
in
mijn
betoog
eenige
aandrang
heeft
bespeurd
vaneen
ten
uitvoer
brengen
dezer
plannen
in
crisistijd?
Amsterdam
heeft
de
eeuwigheid
vóór
.zich
en
niets
zou
beletten,
alles
vooreerst
te
laten
zooals
het
is,
maar
tevens
om
werkzaam
en
waakzaam
te
blijven
tot
tijd
en
wijle
ook
hier
de
gewenschte
oplossing
brengen
zal.
Die
waak-
en
werkzaamheid
verwacht
ik
van
ons
genootschap
of
mocht
het
zijn,
vaneen
door
zijn
toedoen
op
te
richten
stichting:
„Vrienden
van
het
Oost-Indisch
Huis
te
Amsterdam”.
Daar
zijn
genoeg
Amsterdammers,
met
hart
voor
traditie,
hier
en
elders
en
tal
van
afstam
-
melingen
van
bewindhebbers
der
vermaarde
0.1.
Compagnie
inden
lande,
die
er
eer
en
prijs
op
zullen
stellen
het
hunne
te
doen
en
bij
te
dragen,
om
het
denkbeeld
te
helpen
verwezenlijken,
dat
in
het
hart
hunner
groote
stad
een
monument
worde
opgericht,
resp.
in
stand
gehouden,
dat
in
komende
tijden
de
herinnering
bewaart
aan
een
periode
in
’s
lands
historie,
zou
nauw
verbonden
aan
de
grootheid
hunner
stad
en
aan
de
wording
van
den
Nederlandsehen
Staat,
welke
laatste
toch
zoo
nauw
verbonden
is
aan
den
pioniersarbeid
van
de
„Kompenie”.
Men
onderschatte
toch
de
macht
der
traditie
niet,
wij
leden
van
Amstelodamum,
een
kind
aan
die
gedachte
ontsproten,
allerminst!
En
wil
men
het
monument,
door
mij
toegedacht
aan
Amsterdam
„levend”
houden,
welnu,
wat
belet
de
macht,
welke
nu
of
later
daarover
te
be
-
slissen
heeft,
die
groote
vergaderzaal
in
het
Oost-Indisch
Huis
te
bestemmen
voor
de
zittingen
van
de
Amsterdamsche
Kamer
van
Koophandel
en
Fabrieken
en
voor
de
belangrijke
conferenties
onzer
groote
reeders,
bankiers
en
groothandelaren
op
Oost
en
West,
die
dan
toch
in
wezen
de
voortzetters
zijn
van
het
werk
der
V.
O.
I.
C.
Ik
houd
mij
overtuigd,
dat
onze
groote
kooplieden,
teruggebracht
in
die
oude
vertrouwde
omgeving,
waar
de
muren
en
de
portretten
der
groote
Nederlanders
aan
den
wand
hun
taal
spreken,
tot
frissche
gedachten
en
grootsche
daden
kunnen
worden
geïnspireerd.
Dit
te
helpen
verwezenlijken,
dat
acht
ik
de
groote
taak
voor
„Amstelodamum”
weggelegd
in
komende
tijden.
De
representanten
van
den
handel,
die
onze
stad
groot
hebben
gemaakt,
in
het
Oost-Indisch
Huis,
de
Raad,
maar
dan
een
college
met
onbestreden
gezag
bekleed,
in
het
Stadhuis
op
den
Dam,
—•
dat
zijnde
idealen
waarnaar
elk
goed
Amsterdammer
moet
blijven
streven!
Met
alle
hoogachting
Uw
medelid
Hf.nri
Lamsvei.t.
Inde
eerste
plaats
brengen
wij
oprechte
hulde
voor
het
onverwoestbaar
optimisme
waarvan
de
heer
Lamsvelt
blijken
geeft
door
het
vasthouden
aan
zijn
denkbeeld,
ondanks
schier
onoverkomelijke
bezwaren.
Die
zijn
inderdaad
niet
gering.
Hier
ter
plaatse
werden
ze
reeds
in
eerste
instantie
aangeduid
en
ze
zijn
niet
in
het
minst
door
de
schrijvers
van
de
door
hem
geciteerde
artikelen
ver
-
minderd.
(Het
stuk
van
H.
v.
W.
in
het
Hhl.
van
10
Nov.
bevatte
trouwens
niet
anders
dan
een
herhaling
van
de
geschiedkundige
bijzonderheden
over
het
gebouw,
Avelke
wij
reeds
op
blz.
111
en
volg.
gegeven
hadden).
Alle
opinies
stemmen
met
elkander
overeen.
Waar
ten
eerste
zou
het
Oost-Indisch
Huis
als
complex
voor
belastingkantoren
heen
moeten
als
het
niet
langer
inde
Hoogstraat
kon
blijven
?
Wat
zou
eigenlijk
moeten
gerestaureerd
worden?
Den
heer
Lamsvelt
is
het
nu
alleen
om
de
vroegere
vergaderzaal
van
Bewindhebbers
te
doen,
maar
daarmede
zijnde
moeilijkheden
niet
opgeheven,
want
waartoe
zon
het
overige
bestemd
moeten
worden
?
De
herboren
zaal,
versierd
als
van
ouds,
en
bovendien
met
portretten
van
de
stichters
van
het
gezag
in
Indië
en
van
vele
bewindhebbers,
denkt
hij
zich
tegelijkertijd
als
vergaderzaal
voor
de
Kamer
van
Koophandel,
van
reeders
en
bankiers
en
van
den
heelen
groothandel
op
Indië.
Het
komt
ons
voor
dat
daaraan
geen
behoefte
bestaat,
en
dat
zoo
al,
de
beschikbare
ruimte
veel
te
klein
zou
zijn.
We
wenschen
echter
de
geestdrift
van
den
heer
Lamsvelt
niet
te
dooven
met
andere
tegenwerpingen.
Hij
is
het
met
ons
roerend
eens,
dat
het
thans
geen
tijds
-
gewricht
is
voor
dergelijke
grootsche
plannen
en
dat
we
verstandig
doen
op
betere
tijden
te
hopen.
Dan
kan
ook
voor
„Amstelodamum”
een
taak
zijn
weggelegd,
maar
het
blijft
zeer
de
vraag
of
de
oprichting
vaneen
vereeniging
met
den,
in
dit
bijzonder
geval
eenigszins
dubbelzinnig
klinkenden
titel,
~\
rienden
van
het
0.-I.
Huis”,
veel
aanhangers
en
steun
zou
vinden.
Ook
daarvoor
dienen
betere
tijden
te
worden
afgewacht.
Te
allen
tijde
zal
echter
aan
den
heer
Lamsvelt
eer
gebracht
dienen
te
worden
voor
zijn
prijzenswaardig
initiatief.
9