Tekstweergave van GA-1934_JB031_00177
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Hoogstwaarschijnlijk
is
de
oorzaak
hiervan,
dat
Dr.
Engelbregt,
ofschoon
hij
beweerde,
ook
het
Amsterdamsche
archief
onderzocht
te
hebben,
alleen
de
betreffende
bescheiden
uit
het
archief
van
de
Staten
van
Holland
en
West-Friesland,
kende.
In
leder
geval,
moet
het
onderzoek
van
het
Amsterdamsche
archief
al
heel
opper
-
vlakkig
of
onvolledig
zijn
geweest,
want
anders
ware
ook
de
memorie
van
Mirabeau
voor
den
dag
gekomen,
en
zou
Dr.
Engelbregt
niet
geschreven
hebben:
„Maar
dan
„vernemen
we
verder
dat
schout
en
schepenen
van
Amsterdam
een
verdedigings
-
,.memorie
van
Mirabeau
zelve
hadden
ingezonden,
en
die
hadden
wij
altijd
liever
„gewenscht
te
hebben
mogen
ontdekt.
Waar
is
die
intusschen
gebleven?’
Toen
Mirabeau
en
Sophie
Le
Monnier,
inden
avond
van
den
Hen
Mei
1777,
door
den
schout
vergezeld
van
twee
schepenen
werden
gevangen
genomen,
vertoefden
zij
reeds
meer
dan
zeven
maanden
in
Amsterdam.
Op
15
September
1776
van
Verrieres
in
Zwitserland
vertrokken
kwamen
zij
op
7
October
d.a.v.
in
Amsterdam,
en
namen
onder
de
namen
van
Monsieur
et
Madame
St.
Mathieu,
hun
intrek
bij
een
zekeren
Le
Quesne,
kleermaker
van
beroep,
wonende
inde
St
Luciënsteeg
bij
de
Kalverstraat.
Hoogstwaarschijnlijk
heeft
Mirabeau
zich
naar
Amsterdam
begeven,
inde
hoop
dat
hij
inde
Republiek,
die
aan
zoovelen
vervolgden
een
toevluchtsoord
had
verleend,
buiten
het
bereik
der
Fransche
justitie
zou
zijn,
of,
in
ieder
geval
niet
zonder
meer,
zou
worden
uitgeleverd.
Vaneen
dergehjke
verwachting
getuigt
ook
de
volgende
passage
uiteen
brief
door
Mirabeau
den
23
en
October
aan
zijn
moeder
geschreven,
„J
al
pris
ce
parti
paree
que
les
pnvilèges
d
Amsterdam
sont
particuhers
„a
cette
vllle,
oü
j
'ai
acheté
le
droit
d’habitant,
ce
qui
me
met
a
1
abri
de
toutes
de
„surprises,
paree
que
ne
pms
etre
arrete,
sans
être
cite.
Dat
hij
m
die
verwachting
zoo
ganschelijk
bedrogen
werd,
is
vermoedehjk
alleen
te
wijten,
aan
de
staatkundige
verhoudingen
die
op
dit
moment
de
politiek
van
de
heeren
Staten
van
Holland
en
de
Amsterdamsche
Magistraten
beheerschten.
De
verwikkelingen
tusschen
Engeland
en
de
Republiek,
tengevolge
van
de
Amenkaansche
opstand
ontstaan,
maakten
het
noodzakelijk,
om
met
Frankrijk
zooveel
mogelijk
op
goeden
voet
te
blijven.
Het
feit
dat
de
Amsterdamsche
regeerders,
deze
uitlevering
als
een
afzonderlijk
geval
beschouwden,
wordt
bewezen
door
de
clausule
inde
resolutie
van
de
Staten
van
Holland
op
17
Mei
genomen,
luidende
„mitsgaeders
gelet
op
het
Declaratoir,
„door
de
heeren
gedeputeerden
der
stad
Amsterdam,
ter
vergadering
gedaan,
115