Tekstweergave van GA-1934_JB031_00168

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Zeer belangrijk is daarentegen het derde bezwaar. Dr. Sterck tracht het te ont - zenuwen door er op te wijzen, dat Rembrandt zich in zijn schutterstuk niet streng aan de werkelijkheid hield, zooals blijkt uit de fantastische helmen, waarmede hij sommige schutters uitdoste. Een zwak argument! Er bestaat immers groot onder - scheid tusschen het betoonen van eenige phantasie bij de aankleeding der schutters en het stellen van de attributen der sergeants-waardigheid in verkeerde handen. Men heeft zich de verontwaardiging van den aldus gedegradeerden sergeant slechts voor te stellen, om te begrijpen, dat zelfs een Rembrandt zich een dergelijke vrijheid tegenover zijn opdrachtgevers met kon veroorloven. Blijkbaar heeft Sterck de zwakheid van zijn argumentatie gevoeld en zich daarom gehaast om bescherming te zoeken achter de breede vleugelen, waarmede dr. Schmidt Degener zich somwijlen boven de aardsche werkelijkheid pleegt te verheffen. De gewaagde hypothese van Schmidt Degener is te kostelijk om die niet met diens eigen woorden weer te geven; 1 „De inhoud van het opschrift leert ons iets onverwachts: de toestand van het schilderij klopt er niet mee; de samenstelling van de compagnie is anders. Het schild noemt Reynier Engelen sergeant. Het is aan den heer J. F. M. Sterck gelukt dezen Reymer, met behulp vaneen later portret, overtuigend te identificeeren. Hij ziet er piepjong uit, was in 1642 22 jaar; zijn speelsch optreden met de speer strookt daarmede. Met de speer, en niet met de hellebaard: waarom draagt hij het ken - teeken van zijn rang met ? Toch is het op de Amsterdamsche schutterstukken een wet van Perzen en Meden, dat de sergeant de hellebaard voert, de luitenant de sponton, de kapitein den stok, al of met geornamenteerd. Reeds herhaaldelijk werden de twee sergeants op de Nachtwacht aangewezen: de een, de jongere, ordent zijn mannen met een klassiek gebaar; de ander, op zijn hellebaard steunend, zit op de borstwering. Engelen valt daar met onder. De verklaring hiervoor luidt, dat kort voor of na het voltooien van de schilderij eender sergeants overleed en Engelen zijn plaats innam. Over het voltooien van die schutterstukken gingen soms jaren heen: er sneefde wel eens tusschentijds een wapenbroeder.... Ons vermoeden krijgt vasteren grond, wanneer wij den ziftenden sergeant nader beschouwen; onder het goud van zijn Mercurius-helm stervensbleeke trekken, veege kaken, een uitgeleefd aanschijn; met moeite heft hij het hoofd; de kwijnende blik is reeds wezenloos, de oogappels divergeeren, enz. Kort voor het overlijden moet dit tragisch I Onze Kunst, jg. 13, 1914, II bl. 50. Geciteerd bij Sterck, Rondom Vondel bl. 55. 106