Tekstweergave van GA-1933_MB020_03078
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Meestentijds
zal
het
hierop
neerkomen,
dat
men
net
als
vóór
de
Monumenten
-
verordening
eenige
keeren
bij
de
Schoonheidscommissie
antichambreeren
mag
met
een
heel
enkelen
keer
kort
en
goed
de
boodschap
„afblijven”.
Doch,
is
dat
zoo
erg?
Want
niets
veranderlijker
dan
de
mensch.
Voor
de
bouwkunst
geen
beter
bondslied
dan
de
kerkezang
„leder
woelt
hier
om
verandering
en
betreurt
het
dag
aan
dag;
hunkert
naar
hetgeen
hij
zien
zal,
wenscht
terug
hetgeen
hij
zag”.
De
eerste
drie
strophen
betreffen
dc
bouwlust
des
menschen,
de
laatste
het
restauratie
-
vraagstuk.
Nauwelijks
is
een
huis
verbouwd
ot
er
komt
een
ander
die
weer
aan
den
gang
gaat.
Een
net
soort
rem
is
waarlijk
zoo
kwaad
nog
niet.
Voor
het
heel
enkele
geval
van
„af
blij
ven”
moet
die
bouwlustige
in
vredesnaam
zijn
lusten
op
een
ander
pandje
botvieren.
Als
groot
voordeel
staat
daartegenover
de
vrijwel
gratis
hulp
van
de
Schoon
-
heidscommissie
aan
al
die
stumperds
die
knoeien
aan
goede
oude
kunstwerken,
want
negen-tiende
der
klanten
van
de
Schoonheidscommissie
zijn
volslagen
onbevoegden.
En
niet
te
vergeten
dat
door
deze
actie
het
geheele
stadsbeeld
geleidelijk
opknapt.
Teder
kan
begrijpen
dat
de
waarde
vaneen
pand
wel
degelijk
beïnvloed
wordt
door
het
aanzien
der
omgeving
en
dns
ineen
nette
omgeving
een
huis
beter
wordt.
Blijft
over
het
geval,
dat
iemand
een
huis
dat
op
de
monumentenlijst
staat
wil
afbreken.
Daarbij
kunnen
zich
velerlei
mogelijkheden
voordoen.
Elk
geval
is
afzonderlijk
te
beschouwen.
We
zien
er
in
2
groepen,
het
huis
alleen
of
in
combinatie
met
andere
panden.
Eerst
het
huis
alleen.
Indien
de
voorgestelde
afbraak
is
omdat
het
huis
totaal
versleten
is,
op
invallen
staat,
zal
een
weigering
niet
vol
te
houden
zijn.
Indien
de
gevel
hecht
is,
zal
er
met
wat
goeden
wil
wel
een
mogelijkheid
zijn
dien
gevel
te
behouden;
want
de
verordening
behandelt
alleen
het
uitwendige
der
gebouwen.
Dan
komt
de
bouwaanvraag
weer
in
hetzelfde
kader
als
voorheen,
goedkeuring
bouwtoezicht
en
Schoonheidscommissie.
Blijft
over
het
sporadisch
voorkomende
geval,
dat
na
de
verbouwing
een
huis
of
gebouw
een
zoodanig
andere
bestemming
krijgt
dat
de
gevel
niet
houdbaar
is.
Neem
maar
een
fantasievoorbeeld.
Aan
den
Singel
bij
’t
Koningsplein
staan
naast
elkaar
de
Universiteitsbibliotheek,
de
Militiezaal,
de
R.-K.
Kerk.
Dit
laatste
gebouw
staat
■
algemeen
bekend
—te
koop.
Nu
koopt
iemand
dat
bouwwerk
en
wil
er
een
kledingmagazijn
vestigen.
Dat
gaat
achter
een
gesloten
gevel
niet
best.
Is
de
eigenaar
en
dc
bouwaanvraag
en
alles
wat
er
bij
behoort
serieus,
dan
zal
het
Gemeentebestuur
voor
dien
enkelen
keer
de
rem
moeten
loslaten,
zonder
meer.
Hetzelfde
zal
gelden
voor
het
geval
dat
voor
een
groot
bouwwerk
in
’t
centrum
een
complex
huizen
afgebroken
moeten
worden
en
er
Dij
de
geheele
groep
enkele
aardige
geveltjes
zijn.
Dan
zal
men
niet
anders
kunnen
doen
dan
Art.
3
toe
te
passen
oftewel
vergunning
tot
afbraak
verleenen,
dan
verder
het
verlies
betreuren
en
het
gevelsteentje
in
het
nieuwe
gebouw
overbrengen.
Slechts
één
geval
kunnen
wij
ons
denken
dat
de
gemoederen
oplaaien.
Wanneer
eenerzijds
de
noodzaak
tot
afbraak
erkend
wordt
en
anderzijds
het
bedreigde
monument
van
zoodanige
historische-
of
kunstwaarde
is
dat
afbraak
niet
kan
worden
toegestaan.
Dan
zal
men
moeten
kiezen
tusschen
afbraak
met
betreuren
of
weigeren,
doch
.
.
.
.
Ja,
dan
zal
men
toch
iets
moeten
doen.
Schadevergoeding?
Dit
woord
komt
inde
Monumentenverordening
niet
voor.
Wel
komt
er
in
voor
-
m
art.
1
het
woordje
„afvoering”.
Afvoeren
kan
dus
wel.
Dan
gaat
het
monument
verloren.
Doch
het
feit
van
weigering
voor
afbraak
bij
noodzaak
tot
afbraak
is
wellicht
wijselijk
—•
niet
geregeld.
Dit
heel
enkele
geval
moeten
we
maar
afwachten.
De
tijd
zal
wel
lecrcn
hoe
dat
heel
bijzondere
zich
ontpopt,
wanneer
rechtskundigen
een
beslissing
van
hooge
rechtscolleges
uitlokken,
’t
Is
een
verordening,
geen
wet!
Dc
Amsterdamsche
Monumentenverordening
is
geen
brutale
aantasting
van
eigendom,
doch
een
rem
op
het
ondoordacht,
onnoodig,
onoordeelkundig
doen
78