Tekstweergave van GA-1933_MB020_03070

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM vaneen Van Zuylen van Nyevelt kwam. Toen echter, inde tweede helft van de 18e eeuw, werd het niet meer bewoond en raakte het steeds meer in verval. Bij den dood van Anton Martijn van Zuylen van Nyevelt, die in 1801 kinderloos overleed, bleek hij het Nederlandsche bezit te hebben vermaakt aan den stamhouder van den Belgischen tak, Jean Jacques Ghislain baron de Zuylen de Nyevelt, die weder met een nicht Van Zuylen was getrouwd. Hij mocht zich met recht Heer van de Haar noemen, al was dat niet meer dan een bouwval, de indrukwekkendste ruïne in ons land, zooals ze later door Craandijk in zijn „wandelingen” zou worden beschreven. Na zijn dood in 1846 werd zijn zoon Gustave eigenaar en drager van den titel; maar deze landheer verbleef meest in Vlaanderen en liet het grondbezit om het kasteel slinken tot weinig meer dan een zevental hectaren. Hij overleed in 1890. Onder zijn zoon en opvolger braken betere tijden aan. Etienne Gustave Frédéric baron de Zuylen de Nyevelt, Seigneur de Haar, chevalier de Malte etc., was in 1887 inden echt verbonden met Hélène B. L, C. baronne de Rothschild. Hij stelde van den aanvang belang in het stamslot zijner voorvaderen. Inden toren van zijn vorstelijke stallen te Neuilly had hij een uurwerk en een in 1635 gegoten klok, beide afkomstig van het huisde Haar, doen plaatsen. Reeds jaren te voren had jhr. mr. Victor de Stuers vergezeld van den architect dr. P. J. H. Cuypers, den bouwval verkend. De heer de Stuers, dooreen Belgische familierelatie met den baron in kennis gekomen, nam de gelegenheid te baat om zijn aandacht op het belangrijke ruïnencomplex te vestigen. Dr. Cuypers ontwierp daarop een schetsmatig restauratie-ontwerp van het kasteel, waarvan het grootste deel tot en met de trapgevels nog overeind stond. Het was voor den landheer, die meest in Parijs en in Nizza verbleef, bijzonder aantrekkelijk om aan zijn vrienden in Frankrijk duidelijk te kunnen maken, waar zijn riddergoed moest worden gezocht, dat sedert het midden van de 15e eeuw in het geslacht der Van Zuylen’s was geweest. Jhr. de Stuers deed hem daarop het denkbeeld aan de hand om het kasteel te doen herbouwen en de uitvoering op te dragen aan den architect dr. Cuypers. Het grootsch ontwerp bekoorde hem zeer en de hooge kosten schrikten hem niet af. De werkzaamheden zijn toen in 1891 op het terrein aangevangen. De taak van den hersteller omvatte in hoofdzaak, het wederopbouwen van de drie oude vleugels met vijf torens, en bovendien het opbouwen van den ontbrekenden noordoostelijken vleugel, waarvan alleen de kelder en de begane grond was aangelegd. Tegelijk werd het geslonken grondbezit aanmerkelijk uitgebreid met een paar honderd hectaren, om ook tuinen en twee parken te kunnen aanleggen, die gescheiden zouden worden door de Zuylenlaan. Dit was de weg, die ook Dirk van Zuylen moest zijn gereden toen hij, in het midden van de 15e eeuw, Josina van de Haar, de laatste erfdochter, ten huwelijk kwam vragen. Na de ontdekking van de fundamenten vaneen poort - gebouw (de „voorburg”) werd ook tot den opbouw hiervan besloten. Op het terrein zelf werd een steenbakkerij in werking gebracht en daar werden de buitengewoon groote steenen gebakken, de zoogenaamde „reuzenmoppen”, die alleen vóór 1300 voorkomen en die ook aangetroffen werden in het restant van den toren. Het kerkje werd geheel herbouwd, waarbij de graven van de voorva - derlijke Van Zuylen’s met de oorspronkelijke zerken weder aan den dag zouden worden gebracht en in eere hersteld. De vervallen boerenhoeven inde naaste omgeving van den bouwval werden afgebroken en op grooten afstand daarvan weder opgebouwd. Zelfs groote boomen werden ontworteld en daarheen overgebracht. Zoo ontstond het dorpje Nieuw- Haarzuilens. Het groote werk heeft jaren gevorderd, want het plan breidde zich gestadig uit, De bouwmeester had daarbij steeds zijn toeleg voor oogen om een ridderburcht te scheppen, die reeds van de vroege middeneeuwen tot den tegenwoordigen tijd had bestaan, en waarin dus de verdedigingsmethoden ook vóór de uitvinding van 70