Tekstweergave van GA-1933_MB020_03011
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
voor
die
meening.
Veeleer
was
het
te
doen
om
een
„attestatie
vitae”
in
verband
met
de
een
of
andere
Leidsehe
familiezaak.
Beschouwt
men
zijn
veel
en
groot
werk
in
die
tijden,
dan
is
het
toch
niet
aan
te
nemen,
dat
hij
klachten
had
over
eenzaamheid.
Dergelijke
„ontdekkingen”,
die
slechts
op
vage
en
niet
te
bewijzen
gegevens
berusten,
kunnen
niet
krachtig
genoeg
worden
tegengesproken.
We
hebben
immers
al
genoeg
aan
onzen
Klaas
Kolyn,
aan
het
Ora
Linda
Bok
en
het
Erstes
Supplement
bij
de
Urkunden,
om
onze
wetenschap
ook
buitenslands
bespottelijk
te
maken,
dat
er
nog
een
Booten
brief
bij
zou
moeten
komen.
Gelukkig
wordt
de
„ontdekking”
door
niemand
gesteund
en
is
prof.
Brugmans,
na
zijn
eerste
ingenomenheid,
door
het
onbetwistbaar
gezag
van
dr.
Bredius
„.genoopt
den
brief
aan
Marten
Booten
op
het
portret
nogmaals
aan
een
nauwkeurig
onderzoek
te
onderwerpen”,
zooals
hij
verklaart.
Zoo
zijn
we
al
een
heel
eind
op
weg
naar
de
waarheid:
dat
de
eigenaardige
lezing
van
Rembrandts
brief
aan
Marten
Booten
geheel
alleen
berust
op
de
fantasie
van
drs.
Kat”.
Dr.
F.
Schmidt
—Degener
heeft
ons
zijn
meening
willen
geven
blijkens
hetgeen
hier
volgt:
Wellicht
stelt
de
redactie
van
Amstelodamum
belang
inde
volgende
opmerkingen
die
betrekking
hebben
op
den
brief
van
Marten
Booten.
Het
is
niet
gemakkelijk
dergelijke
opschriften
te
ontcijferen.
Daartegen
verzetten
zich
allerlei
eigenaardig
-
heden
waarmede
gewoonlijk
bij
het
lezen
van
17e-eeuwsch
schrift
weinig
gerekend
wordt.
Het
grootste
struikelblok
is
hier
de
poging
van
Rembrand!
om
met
een
penseel
geschreven
schrift
te
imiteeren.
Daartoe
leent
zich
het
penseel
allerminst.
Groote
krommingen
ontstaan
gemakkelijk
genoeg;
kleine
boogjes
moet
het
penseel
maar
al
te
dikwijls
onderbreken.
Zij
die
gewend
zijn
met
het
penseel
geteekende
signaturen
op
schilderijen
te
lezen,
zijn
met
die
gebroken
letters
vertrouwd.
Buiten
-
dien
heeft
Rembrand!
een
zeer
persoonlijk
en
soms
zeer
afwisselend
handschrift,
dat
ons
gelukkig,
door
de
facsimile’s
zijner
brieven,
toegankelijk
is.
Zelfs
deze
brieven
zijn
niet
altijd
vlot
te
lezen
en
een
tweetal
woorden
zijn
nog
heden
ten
dage
onop
-
gelost.
Daarbij
komt
’s
meesters
dikwijls
zeer
afwijkende
spelling,
zijn
afkortingen
en
zijn
voorliefde
voor
stadhuiswoorden
(tardeeren,
meeryteeren),
die
het
lastig
maken
de
beteekenis
te
raden.
Bange
jaren
las
men
in
plaats
van
„Pensionaris
Boreel”,
het
„Byoneesch
Bureel”.
Ook
een
woord
als
„Bycensy”
gaf
in
het
begin
moeilijkheden.
Dit
alles
in
aanmerking
nemend,
heb
ik
nogmaals
getracht,
met
behulp
van
de
uitnemende
foto
van
den
heer
Ant.
W.
M.
Mensing
verkregen,
de
beteekenis
van
de
inscriptie
te
benaderen.
Dit
is
in
hoofdzaak
mislukt,
maar
toch
moet
ik
opmerken
dat
naar
mijn
indruk
de
brief
niet
bestaat
uit
wat
dr.
Sterck
noemt
„kriebeldekrab”,
hoezeer
ik
het
ook
overigens
met
de
beschouwingen
van
den
laatste
eens
ben.
Enkele
opmerkingen
kunnen
wellicht
andere
bestudeerders
van
dit
opschrift
iets
verder
helpen.
Ten
eerste
het
adres.
Dit
lees
ik
niet
Marten
Booten
maar
MARTCIO
BOOTEN.
Deze
datief
van
den
gelatiniseerden
naam
verklaart
afdoende,
naar
mijn
opvatting,
waarom
Rembrandt
hieraan
geen
„Erentfeste”
of
iets
dergelijks
vooraf
liet
gaan.
De
letters
zijn
hier
met
betrekkelijk
groote
penseelslagen
uitgevoerd.
De
C
I
is
zeer
duidelijk,
de
O
is
met
2
penseelhalen
gedaan.
De
datum
lijkt
mij
11
maar
is
lastig
te
lezen,
omdat
naar
het
schijnt,
Rembrandtin
zijn
schrift
een
correctie
heeft
gemaakt.
In
het
woord
Januari,
gespeld
„Jaenuyaery”,
is
de
loopende
schrijftrant
met
betrekkelijk
gemak
nagebootst.
De
eerste
regel
lees
ik
„Eersaeme
en
vors
vt
en
Client”.
„VORS”
staat
voor
„VOORSIENIG”,
„VT”
waarboven
een
afkor
-
tingsstreep,
voor
„VRUNT”.
Het
woord
Client,
waar
dr.
Sterck
vlak
bij
was
toen
11