Tekstweergave van GA-1933_MB020_03002

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM de allegorie overeen, dat het huis van Alva ten slotte in brand werd geschoten en onder het gejuich der menigte tot pulver verbrandde, „twelck alsulcken gheknerster ende gedruysch van hem gaf, dat waerdich om sien was”. Bij dat vuurwerk vinden wij ook de poëzie der rederijkers. Een dier verzen mogen wij tot besluit mededeelen: „Willecom Vorst, diens wysheyt een Keyseryc meriteert Willecom Prins, diens Edelheyt hooch is te prijsen Willecom Graef van Keyserlieken stam gedescendeert Willecom Baron dien wij eeren, ende ionst bewijsen Willecom Ridder in daden dapper ende koen Willecom Vorst Prins Graef Ridder ende Baroen”. Zoo eerde Amsterdam in Maart 1580 naar den stijl van den tijd den prins van Oranje. TT ~ J H. Brugmans G-EV ELSTEENEN B. Westendorp—Osieck. Oud-Hollandsche gevelsteenen. Etsen in portefeuille (10 ex. op Japansch papier, gesign. door de artiste; 100 ex. op Madagascar-papier genum - mers11110). ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1932. De sympathieke publicatie van Martinus Nijhoff over Oud-Hollandsche gevel - steenen bestaande uit 18 etsen door mevrouw Westendorp—Osieck met een inleiding door Frits Lugt, getuigt vaneen aandacht voor deze uiting van volkskunst, welke inde laatste jaren in steeds breeder kringen is wakker geworden. De publicatie valt samen met het oogenblik waarop het aanwezige op dit gebied in het Rijks - museum dooreen nieuwe plaatsing nadrukkelijker in verband is gebracht met andere uitingen van 17e eeuwsche kunst. Men noemt de gevelsteenen terecht volks - kunst, hetgeen niet buiten sluit dat er ook op dit gebied hoogtepunten zijn geweest, waartoe dan behoort de beroemde „Fortuyn” sinds enkele jaren opgenomen in den kring van Hendrick de Keyser’s werk in het Rijksmuseum. Onze kijk op deze geestige meeloopers van Holland’s bloeiend burgerbestaan heeft zich sinds onze grootouders wel gewijzigd. Van Lennep en Ter Gouw zouden toch inde eerste plaats aan de opschriften hebben gedacht. Hoe naïf hoe pittig of hoe welsprekend die ook zijn, ons treft toch heden inde eerste plaats het gemak waarmede de steen - houwer het geval verdeelde over het vlak en het uitbeitelde alsof zulk een werkje niets ware dan een speelsche improvisatie. Die steenen zijn een kenmerkend sieraad van het huis en het treft inde subtiele ets-weergave van mevrouw Westendorp Osieck, dat zij gepoogd heeft om met den steen ook te herinneren aan den gemet - selden gevel, die daardoor stem en beteekenis kreeg. Bij het beschouwen van het vele dat ons overbleef vraagt men zich af, wat doen wij met dit bezit? Inmetselen in nieuwe huizen van geheel andere proportie en van volslagen nieuwe bestemming? Groote hoeveelheden samenbrengen op een of anderen buitenmuur, die daardoor iets pokdaligs krijgt? Ze los neerzetten in museumzalen? Hoofdzaak is dat ze bewaard blijven en dat ze tot ons spreken, nu eens met hun joligheid, dan met hun allemans-wijsheid, opdat het beeldend vermogen van deze anonyme kunstenaars ook nog verdere geslachten moge bekoren. Het eenige bezwaar dat zou kunnen gelden tegen de publicatie van den heer Lugt en mevrouw Westendorp—Osieck is dat de omvang niet dubbel zoo groot is. Een ruim vervolg zou uiterst welkom zijn. Zoo missen wij noodeden geestigen ~Helyas gevoed door de raven”, die passende toespeling op een gaarkeuken. Die steen herinnert door zijn treffende ruimte-verdeeling en zijn haastig en toch zeker gehouwen vormen steeds weer aan een teekening van Rembrandt. Ook afbeelding No. 2, de Emmaüsgangers van 1626, voorspelt iets van den geest die in Rembrandt’s etsen en teekeningen uiting zou vinden. En wie denkt niet aan denzelfden meester en aan diens „Bruidspaar”, wanneer hij dien wonderlijken steen 2