Tekstweergave van GA-1933_MB020_03001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM MAANDBLAD VOOR DE KENNIS VAN AMSTERDAM ORGAAN VAN HET GENOOTSCHAP AMSTELODAMUM 20ste JAARGANG 1933 WILLEM VAN ORANJE EN AMSTERDAM 1933 is het herdenkingsjaar van Willem van Oranje: Amsterdam zal daarbij zeker niet achterblijven. Niet omdat de betrekkingen van den prins zoo veelvuldig zijn geweest, maar omdat hij de grondlegger is van ons zelfstandig volksbestaan, waar inden loop der eeuwen zulk een belangrijke plaats wordt ingenomen door de steeds groeiende stad Amsterdam. In dezen zin heeft Oranje ook groote betee - kenis voor Amsterdam. Men weet, dat Amsterdam zich eerst zeer laat en dan nog niet dan aarzelend bij den opstand tegen Spanje heeft aangesloten. Den Isten April 1572 waait de prinsenvlag van de St. Catharynetoren in Den Briel. Maar eerst 8 Februari 1578 sluit Amsterdam zich voorloopig bij de satisfactie, den 26stenMeid.a.v.bij de alteratie voor goed bij de staten en den prins aan. Dan is Amsterdam weer in het Hollandsche staatsverband opgenomen: maar van bijzondere betrekkingen van Amsterdam en den prins hooren wij weinig. Intusschen weten wij, dat de stad zich zeer lang verzet heeft tegen de opdracht van de grafelijkheid van Holland aan Oranje. Maar dat was een staatsrechtelijke kwestie, die natuurlijk met wederzijdsche genegenheid niets had uitte staan. Want dat de prins ook in Amsterdam de genegenheid der bevolking genoot, blijkt duidelijk uit de hartelijke ontvangst, die hem ten deel viel, als hij de stad bezocht. Wij mogen hier wel herinneren aan het eerste bezoek, dat Oranje aan Amsterdam heeft gebracht na de alteratie. Dat was in Maart 1580. De prins was over Amersfoort en Elburg naar Kampen gereisd; hij deed daar een mislukte poging om het verraad van Rennenberg te voorkomen. Den terugweg naar Den Haag nam hij over Amsterdam. Hooft zegt ervan: ~De prins trok van Kampen op Muide, van waer hem, op den zeeventienden (Maart) de Amsterdammers met sierlyk uitgestreeke scheepen en jaghten, quaamen haelen en met praghtighen toestel tot bewijs zijner welkoomst, in stadt ontfingen”. Het bezoek werd destijds zoo belangrijk gevonden, dat er nog in hetzelfde jaar in Antwerpen een beschrijving van verscheen onder den titel: „Incomste van den doorluchtighen Vorst ende Heere, mijn Heere den Prince van Orangien, binnen der vermaerde coopstadt van Amsterdam, den XVHen Martii 1580. Mitsgaders de triumphante inhahnghe, onthalinghe ende vrolijcke ontfanghinghe bij den Borghemeesteren ende ghemeynten der voornoemde stadt zijnder voors. Exc. den 17, 18 ende 19 der voors. maent bewesen”. Deze titel zegt niets te veel. Inderdaad is de prins gedurende de drie genoemde dagen door Amsterdams regeering en burgerij met groote hartelijkheid ontvangen. Er waren voortdurend feestelijkheden en volksvermaken. Twee dingen vallen daarbij op. Vooreerst de smaak, dien men had in allegorische vertooningen, in een tijd van den bloei der rederijkers poëzie niet zoo wonderlijk. Daarnaast ook de liefhebberij van het volk, sedert nooit verloochend, in vuurwerken van allerlei aard, veelal met illuminaties verbonden. Zoo was de Oudekerkstoren behangen met houderdvijftig lampions in vier rijen boven elkander, die gebrand hebben van negen uur des avonds tot twee uur des nachts: men mag dus aannemen, dat tot diep inden nacht door de Amsterdammers feest werd gevierd. Om een indruk te geven van het vuurwerk het volgende. Op de Papenbrug zag men twee huizen, het eene dat van den prins te Breda, het andere dat van Alva te Brussel. Deze huizen bestookten elkander langen tijd met vuurpijlen. Het kwam natuurlijk met