Tekstweergave van GA-1933_JB030_00202
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
aende
Heeren
Regeerders
van
Amsterdam,
in
haer
nieuwe
Stadhuys”
x
,
welk
gedicht
negen
dagen
later
in
het
bijzijn
vaneen
groot
aantal
officieele
personen
bij
het
in
gebruik
nemen
van
de
Burgemeesterskamer
in
het
nieuwe
Raadhuis
te
Amsterdam
door
Jacob
van
der
Burgh
werd
voorgelezen.
Een
brief
van
den
laatste
aan
Huygens
dd.
19
Jan.
1657
beschrijft
dit
voorval
en
prijst
daarbij
aan
„seeckere
juffrou
die
„soo
verre
de
schrijfkunst
ervaren
is,
dat
zij,
indien
niet
beter
ten
minste
het
cieraet
des
schnfts
wel
soo
natuurlijck
uyt
de
gront
van
de
letteren
doet
vloeyen
als
Coppenol”
2
.
De
schrijver
doelt
hierbij
op
Cornelia
Pluvier,
de
vrouw
van
den
schilder
Willem
Kalff,
doch
deze
schoonschnjfster
viel
niet
de
eer
te
beurt
om
het
gedicht
van
Huygens
te
mogen
calligrafeeren.
Immers
inde
Stadsrekeningen
van
Amsterdam
vindt
men
onder
de
uitgaven
over
het
jaar
1657
vermeld:
„Aen
Lieven
van
Coppenol
bet(aelt)
de
somme
van
drie
en
tachtig
gis.
en
seven
str.
voor
oncosten
gevallen
opt
Geluck
van
Constantm
Huygens
in
h.h.
burgem(eeste)rs
kamer
3
.
Voor
zijn
werk
werd
Coppenol
dus
zeer
behoorlijk
gehonoreerd.
Jacob
van
der
Burgh
was
er
niet
over
te
spreken,
dat
zijn
protégée
de
bestelling
niet
had
gekregen.
„C’est
un
effet
de
votre
modestie”
schrijft
hij
op
4
Maart
1657
in
antwoord
op
een
schrijven
van
Huygens
„que
vous
me
reprochez
d
avoir
trop
loué
le
petit
poëme
que
vous
avez
faict
sur
notre
maison
de
ville.
Cléonire
(d.i.
Corneha
Kalff)
ma
dict
qu’elle
scait
de
I’escrivain
(d.i.
Coppenol),
que
Messrs.
les
Bourgemaistres
luy
ont
donné
place
parmy
les
ornaments
de
leur
chambre
.
Corneha
zegt
zelf,
dat
zij
het
heel
wat
beter
had
gedaan
dan
Coppenol:
„elle
me
dict
que
sa
mam
y
a
mieux
reussi
qu’en
ses
charactères
ordinaires”.
Jacob
van
der
Burgh
noodigt
dan
zijn
vriend
Huygens
uit,
zoo
spoedig
het
weer
dit
toelaat,
naar
Amsterdam
over
te
komen
om
het
calhgrafische
werk
van
zijn
vriendin
in
oogenschouw
te
nemen
4
.
Er
werd
dus
achter
den
rug
van
Coppenol
gekonkeld
om
hem
zijn
klanten
te
ontnemen.
Dapper
in
zijn
Historische
beschrijving
der
stadt
Amsterdam
(1663),
blz.
371,
vertelt
ons,
dat
het
gedicht
van
Huygens,
„zeer
net
met
de
handt
op
papier
geschreven
,
ineen
groote
zwarte
ebbenhouten
lijst
inde
Burgemeesterskamer
op
1
Gedichten
van
Constantijn
Huygens
,
cd.
Worp,
VI
(1896),
blz.
108-
Het
betreffende
gedicht
was
in
1657
bij
Pieter
Casteleyn
te
Haarlem
gedrukt.
2
Dr.
Worp,
De
briefwisseling
van
Gonst.
Huygens,
V
(1916),
blz.
278.
3
Zie
Oud-Holland,
XXIV,
blz.
176.
Ten
onrechte
meent
Worp
Ineen
noot
onder
het
gedicht
dat
Corneha
Kalf
het
gedicht
heeft
gecalligrafeerd.
4
Dr.
Worp,
De
briefwisseling
van
Const.
Huygens
,
V
(1916),
blz.
282.
131