Tekstweergave van GA-1933_JB030_00201

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
bleek dat de dader met toerekeningsvatbaar was. Ziehier de simpele aanteekening in het betreffende register der Menniste diakenen 1 : „(Aug. 1656) tot tweemalen toe ontboden Meester Lieven Willemsz „Koppenol, maer niet gekomen sijn beschuldiging was hij in herbergen „en oneerlijke plaetsen verkeerde. Dat verstaen hebben waerheyt te syn „geweest, maer oft nu beter was dat Godt geve”. „Oft nu beter was dat Godt geve! zeggen de vrome diakenen. En het schijnt of hun bede verhoord werd. Werkelijk werd inde eerstvolgende jaren de geest van Coppenol in andere banen geleid. Zelfs waren de jaren 1657 en 1658 de meest glorieuze van zijn leven: hij werd toen geschilderd, geteekend en geëtst door Rembrandt, zijn beeltenis werd in marmer gehouwen door Quellinus, zijn portret en zijn schoonschrift door de bekendste dichters van het land als Vondel, Cats, Westerbaen, Huygens e.a. bezongen. Had hij dan plotseling zulk een bekendheid verworven inden lande, dat de grootste geesten hem bewierookten, hem, den onwijzen ex-schoolmeester op de Haarlemmerstraat? De oplossing van dit probleem lijkt moeilijk, maar is zeer eenvoudig, wanneer men enkele passages van bewaard gebleven brieven aan Coppenol in verband brengt met van elders bekende feiten en de betreffende lofdichten. De zaak heeft zich nl. als volgt toegedragen. Coppenol zond talrijke exemplaren van zijn portret en proeven van zijn calligrafie naar verschillende toenmaals bekende dichters met het verzoek daarop een lofdicht te willen vervaardigen. Als belooning voor hun moeite stelde hij geld in uitzicht of wel beloofde hij hun gedichten te calhgrafeeren. De bewaard gebleven brieven aan Coppenol dateeren dan ook uit deze jaren. Vele poëten voldeden aan het verzoek van Coppenol, hetzij uit medelijden met den halfwijzen man, hetzij uit werkelijke bewondering voor zijn prestaties. Coppenol s handelwijze was volkomen die vaneen maniak, doch hij deed er geen kwaad mede en hem voor het hoofd te stooten kwam blijkbaar bij de menschen niet op. Maar hier is tevens de oplossing van het raadsel, waarom door zooveel verschillende auteurs het werk en het portret vaneen man zoozeer inde hoogte is gestoken. Hiervan is geen voorbeeld elders uit de litteratuur bekend, het stamboek van Johanna Koerten wellicht uitgezonderd. Het jaar 1657 begon voor Coppenol door zijn relaties met Huygens niet slecht. Op 10 Jan. 1657 had laatstgenoemde een gedicht vervaardigd, getiteld „Geluck 1 Doopsgezind Archief Amsterdam, B 1 a 2, 130