Tekstweergave van GA-1933_JB030_00200
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
zekerheid
bekend.
„Wat
Uw
dikke
Coppenol
betreft,
zal
ik
zoo
spoedig
mogelijk
gelegenheid
vinden
hem
te
herinneren
aan
zijn
plicht
en
zijn
belofte”,
schrijft
de
dichter-diplomaat
Mr.
Jacob
van
der
Burgh
op
23
Nov.
1657
aan
zijn
vriend
Huygens
1
.
En
Christiaan
Huygens
schrijft
op
16
Nov.
van
hetzelfde
jaar
aan
Coppenol
bij
het
verzenden
vaneen
Latijnsch
vers
van
Constantijn:
„hij
(d.i.
Constantijn)
verhoopt,
dat
UE
dese
sijne
promptheydt
in
acht
nemende,
oock
des
te
vhjtigher
sult
wesen
om
sijn
cuneusheyt
te
voldoen
in
’t
gheene
hij
van
UE
handt
heeft
begeert”.
Hij
verlangt
dan
verder
informaties
van
Coppenol
omtrent
den
dichter
Jeremias
de
Decker,
die
aan
Constantijn
een
gedicht
had
toegezonden
2
.
De
relatie
tusschen
Huygens
en
Coppenol
was
ook
aan
de
buitenwereld
bekend,
want
op
17
Nov.
1657
schrijft
de
Hoornsche
rector
Hendrick
Bruno
die
eertijds
als
gouverneur
van
Constantijn’s
kinderen
had
gefungeerd
aan
den
schoon
-
schrijver:
„Indien
UE
aen
mijn
ouden
Heer
en
Meester
van
daegh
of
morgen
moet
schrijven,
so
gelieft,
neffens
mijne
ootmoedighste
gebiedenisse,
onder
aen
te
voegen,
dat
ick
sijne
Weledelts
soon
Jonkr
Christiaens
de
Zuijlichems
brief
van
den
Hen
November
wel
hebbe
ontfangen
ende
mij
nae
deselve
op
’t
spoedighste
sal
reguleren
enz.’
In
verband
met
hetgeen
volgt
is
het
echter
zeer
goed
mogelijk,
dat
Huygens
Coppenol
alleen
aan
de
hand
had
voor
het
vervaardigen
van
zijn
gedichten
in
schoonschrift.
Huygens
was
een
officieel
persoon,
bewoog
zich
inde
aanzienlijke
kringen
en
pronkte
bij
verschillende
gelegenheden
met
zijn
gedichten,
gecalllgrafeerd
door
de
vaardige
pen
van
Mr.
Lieven.
Wij
zijn
reeds
eenigszins
op
ons
verhaal
vooruitgeloopen,
want
een
voor
Coppenol
zeer
beschamend
voorval
had
plaats
in
het
jaar
1656.
De
verduistering
van
zijn
geest
moet
een
zeer
funesten
invloed
hebben
gehad
op
zijn
van
nature
sensueelen
aard.
Zoo
werd
hij
toen
hij
de
rem
van
zijn
verstand
miste
een
kroeg-
en
bordeellooper,
hetgeen
vooral
inden
Doopsgezinden
kring,
waarin
hij
verkeerde,
groote
verontwaardiging
wekte.
De
zaak
kwam
den
diakenen
(dienaren)
der
Waterlandsche
Gemeente
ter
oore,
die
den
ouden
zondaar
tot
tweemaal
toe
voor
zich
ontboden.
Maar
Coppenol
had
maling
aan
een
standje
en
verscheen
niet.
De
diakenen,
die
de
zaak
hadden
onderzocht
en
de
beschuldigingen
tegen
Coppenol
ingébracht,
juist
hadden
bevonden,
lieten
de
zaak
toen
maar
loopen,
omdat
wel
1
Dr.
J.
Worp,
De
briefwisseling
van
Const.
Huygens
dl.
V
(1916),
blz.
296:
~Pour
vostre
gros
Coppenolle,
je
prendray
au
plustost
occasion
de
luy
faire
souvenir
de
son
devoir
et
de
sa
promesse”.
2
Oeuvres
complètes
de
Christ.
Huygens
,
T.
II
Correspondance
1657
—*59
(1889),
blz.
84.
13
129