Tekstweergave van GA-1933_JB030_00105

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Inde handvest van 1488, regelende een uitbreiding der strekking van het banrecht, staat dan ook genoemd, het van oudsher bezeten recht der stad vaneen „voorballe” van honderd roeden buiten de vestgracht en wordt bepaald, dat alle misdadigers, die binnen de 1100 roe buiten de gracht ge - stelde banpalen zouden worden gevangen, zouden worden beschouwd, alsof de schoutendienaars hen „binnen haere eerste vryheyt gehaelt hadden”. Hetzelfde blijkt uit de handvesten van 1505 en 1544. Toen m 1387 Amsterdam met een nieuw ruim van 100 gaarden buiten „de oude vrihede”, welk „ruijm mocht worden betimmerd en bewoond, was uitgebreid, was tevens een nieuwe vryheyt van 100 gaarden ontstaan, zoodat nu met Inbegrip der 100 roeden van de „eerste van oudsher op 100 roeden gestelde vrihede, de stadspalen waren gebracht op een afstand van driehonderd roeden buiten de oudste stadsgracht en poorten. Deze afstand komt dan ook volgens de op maat geteekende kaart van Jacob van Deventer nauw - keurig uit. Van de pilairen, 300 roe terug rekenend, bereiken wij bij de Oude en de Nieuwe Zijdskolk en bij het Spui de punten tot waar m 1342 het bmnenpoortsche woonruim strekte. Al is het den burgemeesters in 1554 niet heel duidelijk geweest, hoe het eigenlijk stond met de berekening van den omloop der stedelijke vrijheid, zij hadden bij het stellen der stedelijke „pilairen” te rekenen met de werkelijkheid. Hun bedoeling was met, zooals de heer Oldewelt meent, eendoor topographische veranderingen in 1554 onzekere grens „eens en vooral vast te leggen. Inderdaad is er toen mets anders gebeurd, dan wat wij, volgens andere stadsbeschrijvingen, elders op dezelfde wijze zien geschieden „het ver - nieuwen” van de stadspalen. Alleen heeft men in het welvarende Amsterdam van 1554, dit op wat kostbaarder wijze gedaan, namelijk door het oprichten op dezelfde plaats van steenen kolommen van den zelfden vorm, als wij thans nog enkele der oude mijl of banpalen inde omgeving van Amsterdam aantreffen, te Sloten, Amstelveen en aan den Amstel. Van wijzigingen der topographie inde zestiende eeuw is geen enkel spoor. Tusschen 1387 en 1591 is er geen privilege, dat wijziging heeft gebracht m den omloop der stadsvrijheid, noch verandering in het woonruim. Het geldt hier een vernieuwing der oude kruispalen, die in 1387, onder de noodige waarborgen voor de juiste plaatsing, waren gesteld en op de gebruikelijke wijze onder de verantwoordelijkheid der Schepenen werden vervangen en over wier juiste plaatsing nimmer twijfel heeft bestaan of twist is gerezen. Nog is de akte bewaard, bij Wagenaar afgedrukt, volgens welke op 2 Mei 1554 een aantal onder eede gehoorde getuigen, onder welke een priester, drie raadsleden en eenige poorters van hoogen leeftijd, zelfs een negentig jarige, verklaren, dat zoo lang hen heugt, de draaiboomen van het stads - gebied, de voorbahes, stonden: buiten de Haarlemmerpoort bij de Karthuiser Sluis, buiten de Regulierspoort, de draaiboom met een Vrouwen huisken bij de Lane, die van den dijk naar het Klooster leidde en buiten de Sint Antonispoort, juist voorbij de kercke der Leprosen, waar toen dertig jaar terug justitie was gedaan door den Baljuw van Amsterdam. Volkomen dus op dezelfde plaatsen, waar wij bij Jacob van Deventer de steenen kolommen zien afgebeeld. Zelfs vinden wij den ouderen vorm, als kruispaal nog op het schilderij van Cornelis An - thonisz, op het grenspunt van 1387, aan den Amsteldijk. Ook de bestrijding, door den heer Oldewelt, van het oudere westelijke grenspunt, waar aan den 37