Tekstweergave van GA-1933_JB030_00101

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Lang vóór de dagen van Gysbrecht IV van Amstel, althans reeds In 1085 (v.d. Bergh Oork.) bestond die nieuwe grens, welke het leggen van den Hinderdam, die inde brieven van 1364 een groote rol speelt, verklaart. De oorkonde, die Gysbrecht van Amstel mede bezegeld heeft tusschen 1267 en 1291, is wel evenals de handvest aan Kalslagen en Nieuwveen in 1364 slechts een vernieuwing geweest, de bevestiging vaneen voortijds bezeten recht om „te Amsterdam uit", sluisvrij en dijkvrij uitte wateren, mits zij daarentegen den Bilderdam in goeden staat onderhielden. Met het leggen van den Amsteldam is er in die brieven zelfs ook maar geen verwijderd verband. De waterstaatkundige toestand, waarmede wijde afdamming van den Amstelmond wel m verband mogen brengen is niet die van twee achterafsche dorpen, maar die binnen het geheele gebied van tusschen Maas en IJ, dat sinds onheugelijke tijden bewoond is geweest en waarbinnen wij dan ook fundeeringen uit den Romeinschen tijd aantreffen, die op volkomen hetzelfde waterpeil zijn gesteld als ons tegenwoordig polderpeil, b.v. de fundeeringspalen te Arentsburg. Allerminst stellen de waterstaatsoorkonden ons in staat het verloop te volgen van het bouwen van dijken en dammen of het graven van waterwegen, waaruit vanzelf volgt dat wij hun ontstaan moeten dateeren ineen periode, die ligt vóór den tijd, dat wij over oorkonden beschikken. . , , In onze oudste waterstaatsoorkonde, die van 1165 dateert z.en J ue andere van 141:5 betreft de regeling met Bylevelt e.a. die langs den Rijn hadden uitgewaterd, maar nu met toestemming van Amsterdam en de andere Amstellandsche belanghebbenden, langs den Amstel zouden uitwateren. De brieven waarbij de vorige toestand geregeld was „des sy onbruycke geworden syn, ende ons sulcke Brieven, als sy daaraf hadden, overgegeven hebben, ende ghelooft nimmermeer voorder daerom te vervolghen, noch daer na te staen”, blijken ook hier weer te zijn ingetrokken. Zoo moet het ook bij vernieuwing van tal van stedelijke privileges zijn gegaan. Is er bij een dergelijken toestand van onze archieven niet alle reden tot groote voorzichtigheid, m stede van de groote vrijmoedigheid, waarmede men door interpretatie vaneen enkel archiefstuk telkens belangrijke ontdekkingen pleegt te doen? De heer Fockema Andreae heeft zich voor zijn ontdekkingsreis dus slecht toegerust. Niet slechts dein het jaarboek XX 1923 behandelde oorkonde van 1085 is hem ontgaan, maar ook het feit, dat de kaarten van Jacob van Deventer en de oude waterstaatskaarten langs Amstel en Vecht een onderling volkomen afwijkende situatie vertoonen. 35