Tekstweergave van GA-1933_JB030_00011
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
DRIE
EN
DERTIGSTE
JAARVERSLAG
OVER
DEN
TOESTAND
EN
DE
WERKZAAMHEDEN
VAN
HET
GENOOTSCHAP
AMSTELODAMUM
IN
1932.
Mevrouw
en
Mijne
heeren,
In
het
roerige
leven
van
Uw
secretaris,
die
hier
namens
het
bestuur
U
verslag
gaat
uitbrengen
over
het
jaar
1932,
treden
bij
wijlen
zekere
schalksche
intimiteiten
op,
die
hij
zeker
met
uit
preutsche
aandrift
voor
U
wil
verheimelijken,
maar
die
hij
tot
dusver
te
weinig
belangrijk
heeft
geoordeeld
om
daarmede
Uw
waardige
ooren
te
vermoeien.
Eén
van
de
merkwaardigheden
nu
van
1932
is
de
verschijning
vaneen
soortgelijk
geval,
dat
ik
ditmaal
echter
niet
kan
en
hoffelijkheidshalve
ook
met
mag
verzwijgen.
De
secretaris
dan
ontvangt,
dooreen
verklaarbare
onacht
-
zaamheid
van
de
Posterijen,
herhaaldelijk
brieven,
die
niet
voor
hem
zijn
bestemd,
doch
voor
den
secretaris
van
één
der
hier
gevestigde
vereenigingen,
die
denzelfden
fieren
naam
Amstelodamum
voeren,
schoon
zij
een
geheel
ander
arbeidsveld
beploegen.
Aldus
is
mij
het
bestaan
vaneen
kegelclub
en
vaneen
postzegelruil
-
vereemgmg
bekend
geworden.
Wij
dragen
dezen
naamgenooten
een
vriendelijk
hart
toe;
ook
zijn
wij
niet
bekommerd
door
vreeze
voor
verwarring.
letwat
anders
echter
zijn
onze
gevoelens
geslepen
ten
aanzien
van
de
onlangs
opgerichte
N.V.
Uitgevers-maatschappij
Amstelodamum,
die
zich
blijkens
haar
statuten
byzonderlijk
ten
doel
stelt
het
uitgeven
van
boeken
betreffende
de
historie
van
Amsterdam.
De
gelijkluidendheid
bezorgde
ons
een
aangename
kitteling
des
gemoeds.
Wij
toch
konden
ons
niet
recht
ontgeven,
dat
den
oprichters,
toen
zij
hun
keuze
op
den
gelatmiseerden
vorm
van
den
naam
onzer
stad
bepaalden,
niet
een
kegel-
of
postzegelclub
voor
oogen
zweefde,
doch
veeleer
de
goede
klank,
die
door
het
ruim
dertig-jarig
werken
van
ons
Genootschap
het
woord
Amstelodamum
in
en
buiten
de
stad
heeft
verkregen.
In
het
opgedrongen
peetvaderschap
ligt
een
hulde,
die
onze
zelfgenoegzaamheid
streelt.
Bovendien
is
het
doel,
dat
de
nieuwe
maatschappij
nastreeft,
ons
te
dicht
aan
het
hart
gevlijd
dan
dat
wij
haar
niet
een