Tekstweergave van GA-1932_MB019_00114
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
toeduwde,
dat
hij
een
schitterende
gelegenheid
had
verzuimd
om
zich
stil
te
houden.
Het
schijnt
mij
niet
onmogelijk,
dat
de
krasse
toon
van
Treub’s
verweerschrift
mede
is
veroorzaakt
door
de
omstandigheid,
dat
zijn
hoogvereerde
moeder
bij
de
aanvaarding
van
het
hoogleeraarsambt
tegenwoordig
was
geweest
en
de
zoon
niet
kon
verdragen,
dat
men
beproefd
had
hem
ook
in
haar
oogen
neer
te
halen.”
De
schrijver
beschrijft
dan
Treub’s
eerste
optreden
als
volksvertegenwoordiger,
toen
hij
in
1904
te
Assen
voor
de
Tweede
Kamer
werd
gekozen
met
mr.
N.
G.
Pierson
als
tegencandidaat.
Nu
kwam
zoo
gaat
de
heer
Goethart
voort
een
moeilijke
keus
voor
den
strijdbaren
politicus.
Wilde
hij
zijn
mandaat
goed
vervullen,
dan
zou
hij
zijn
hoogleeraarsambt
moeten
opgeven.
Wel
heeft
hij
met
toestemming
van
Amstel’s
raad
nog
eenige
maanden
zijn
ambtsbezigheden
tegelijk
vervuld
met
het
Kamerlidmaatschap,
maar
dit
bleek
zelfs
een
zoo
stoeren
werker
te
Zwaar
en
Treub
vroeg
en
verkreeg
eervol
ontslag
als
hoogleeraar,
waarop
hij
weldra
zijn
woonplaats
verlegde
naar
’s-Gravenhage.
Zijn
opvolger
werd
zijn
leerling
dr.
D.
van
Embden.
Prof.
Mr.
D.
P.
D.
Fabius
(1851
—’21
Uec.
1931)
door
mr.
B.
de
Gaay
Fortman.
Hoogleeraar
aan
de
Vrije
Universiteit
is
Fabius
meer
dan
40
jaren
achtereen
met
hart
en
ziel
geweest.
De
grondslag
dezer
hoogeschool
was
die
zijner
levens-
en
wereldbeschouwing
geworden.
De
waarde
der
gereformeerde
beginselen
vooral
den
jongeren
voor
te
houden
was
zijn
lust.
Vele
jaren
torste
hij
alleen
den
last
van
de
geheele
faculteit,
en
dan
was
het
niet
mogelijk,
dat
in
alle
vakken
college
gegeven
werd.
Juist
dan
ook
ziet
men
hem
zich
beijveren
om
te
toonen,
dat
die
last
hem
niet
te
zwaar
is.
In
1891
reeds
deed
hij
zijn
intrede
inden
Amsterdamschen
gemeenteraad
waar
toen
als
eenige
anti-revolutionnairen
de
heeren
Hovy
en
Heemskerk
zaten.
Van
liberale
zijde
was
zijn
candidatuur
heftig
bestreden
als
die
van
„het
vleesch
ge
-
worden
Calvinistisch
beginsel,
een
man,
die
geen
oogenblik
zal
kunnen
vergeten,
dat
hij
antirevolutionnair
en
Kuypers
vriend
is”.
Ofschoon
de
bestrijding
ook
in
den
raad
nooit
ontbroken
heeft,
is
het
opmerkelijk
dat
hij
reeds
spoedig
tweemaal
tot
wethouder
verkozen
werd:
in
1893
voor
financiën,
toen
hij
bedankte,
omdat
de
ratio
legis,
die
het
wethouderschap
met
het
hoogleeraarscliap
onvereenigbaar
verklaarde,
niet
minder
gold
voor
een
hoogleeraar
der
Vrije
Universiteit;
en
in
1895,
omdat
het
niet
mogelijk
bleek,
om,
gelijk
hij
gehoopt
had,
zijn
professoraat
ineen
privaat-docentschap
om
te
zetten.
Lang
niet
iedere
strijd
is
door
Fabius
inden
raad
gewonnen.
Wel
die
tegen
de
reglementeering
der
prostitutie,
welke
hij
reeds
in
zijn
proefschrift
had
ver
-
oordeeld
als
in
strijd
met
het
karakter
der
overheid
en
niet
verdedigbaar
van
hygiënisch
standpunt.
Genoemd
moet
zijn
strijd
voor
het
stadsschoon.
Hij
kende
Amsterdam
op
en
top
en
had,
ook
bij
zuinig
beheer,
gaarne
geld
over
voor
ver
-
betering
van
de
schoonheid
der
stad,
gelijk
hij
fel
toornde
tegen
al
wat
die
schoon
-
heid
naar
zijn
inzien
ontsierde.
Op
zijn
strijd
tegen
de
vergedreven
gemeente
-
bemoeiing
is
allengs
alle
nadruk
komen
te
vallen.
Amsterdam
is
nooit
achteraan
gekomen,
wanneer
de
overheids,,taak”
scheen
te
kunnen
worden
uitgebreid,
en
telkens
stond
Fabius
op
de
brés
daartegen,
het
mocht
dan
gelden
uitbreiding
der
gemeentelijke
bedrijven
of
meer
rechtstreeksche
maatregelen
van
socialen
aard,
die
hij
goeddeels
achtte
te
behooren
tot
het
gebied
der
liefdadigheid,
waar
hij
voor
de
overheid
geen
taak
zag.
Men
behoeft
de
onderwerpen
maarte
noemen
om
in
den
geest
Fabius
te
hooren,
nu
eens
quasi
verwonderd,
veinzend
niet
te
begrijpen
waarheen
men
nu
weer
wilde
gaan,
dan
weer
bulderend,
verontwaardigd,
over
zooveel
onbekooktheid
en
onbesuisdheid,
die
inging
tegen
wat
tot
nu
toe
traditie
of
beginsel
geheeten
had.
Men
heeft
Fabius
verweten,
dat
zijn
kritiek
zoo
dikwijls
af
brekend
was.
Niet
vergeten
mag
echter
worden,
dat
dit
veelal
was,
omdat
men
bouwen
ging
daar,
waar
volgens
hem
niet
te
bouwen
was
voor
de
overheid.
106